Deze voorstelling leefde als een onwillekeurige geloofsachtergrond, die vrijwel overal, ook bij niet bijzonder godsdienstige mensen aanwezig was. Door de triomfen van de materialistische wetenschap vervaagde deze notie steeds meer. Aan die vervaging lag geen doelgerichte antigodsdienstige agitatie ten grondslag. De tien geboden of de zedenwet in het algemeen maakten voor steeds meer mensen geen deel meer uit van de natuurlijke wereld. In het moderne wereldbeeld is voor een van hogerhand gevestigde morele wereldorde geen plaats meer. Eén groep van de gezichtspunten die Steiner uitwerkt tot overwinning van het eenzijdig natuurkundige wereldbeeld en tot concretisering van een wereldbeeld waarin macrokosmische morele kwaliteiten de grondslag leggen voor het ontstaan van wezens en werelden, schetst hij in de voordrachten in dit boek.
Deze reeks voordrachten neemt dan ook een aparte plaats in het werk van Rudolf Steiner in. Zij werden gehouden in Berlijn rond november 1911 en besloegen vijf avonden, telkens met een of twee weken tussentijd. Het publiek bestond uit leden van de toenmalige Theosofi sche Vereniging in Duitsland, waaruit ruim een jaar later de Antroposofi sche Vereniging is ontstaan. Twee jaar tevoren (1909-1910) had Steiner zijn visie op de evolutie van de mensheid en van de wereld samengevat in het fundamentele werk De wetenschap van de geheimen der ziel. Herkomst en bestemming van de mens. ° Daar waren verschillende exposés aan voorafgegaan, die als voorstudies tot dit werk te beschouwen zijn, met name de later als boek gebundelde artikelen Aus der Akasha-Chronik ° (1904-1908) en de in 1907 in München gehouden voordrachtencyclus Die Theosophie des Rosenkreuzers. ° Het onderhavige werk van eind 1911, dat in druk verscheen onder de Duitse titel Die Evolution vom Gesichtspunkte des Wahrhaftigen, knoopt direct aan bij De wetenschap van de geheimen der ziel, bouwt erop voort en gaat ervan uit dat de inhoud van dit boek bij de toehoorders bekend is.
De wetenschap van de geheimen der ziel is in de eerste plaats een samenvatting van eerder verschenen werken, met name Theosofi e ° uit 1904, waarin het antroposofi sche mensbeeld wordt uitgewerkt maar de evolutie nog wordt uitgespaard, en De weg tot inzicht in hogere werelden ° (1904-1906). Het eigene van De wetenschap van de geheimen der ziel is dat een uiterst dynamisch beeld van de grotendeels in het bovenzinnelijke verlopende evolutie gegeven wordt. Deze verschijnt in een ongelijk drieluik. Eerst komt het lange hoofdstuk over de wordingsstadia van de mens en de kosmische voorlopers van de aardeplaneet. Dan volgt als middenstuk een hoofdstuk van vijfenzeventig bladzijden over de meditatieve weg tot inzicht. Centraal in dit hoofdstuk staat het symbool van het zwarte kruis met de krans van zeven rode rozen. Tot slot volgt het veel kortere hoofdstuk over de toekomstige ontwikkelingsstadia van mens en wereld.
Het accent valt op het eerste, lange hoofdstuk ‘De kosmische ontwikkeling en de mens’. Hierin wordt een beroep gedaan op het voorstellingsvermogen van de lezer. Hemellichamen en natuurrijken worden in hun ontwikkeling van bovenzinnelijke naar materiële bestaansvormen geschetst. De wording van de mens wordt verbonden met vier opeenvolgende verschijningsvormen van de aarde en het zonnestelsel. Steiner duidt de eerste drie aan als ‘oude Saturnus’, ‘oude zon’, ‘oude maan’; de aarde en het zonnestelsel dat wij als onze kosmos kennen is de vierde. In dit vierde kosmische stadium ontstaat met de aarde de huidige mens, en met en uit dit mensenwezen dat van bovenzinnelijke verschijning tot aardse gestalte evolueert, de diersoorten, de plantenwereld en het delfstoff enrijk. Uit de Egyptische en de Griekse mythologie kennen wij het beeld van de sfi nx als imaginatie van deze uit het dierenrijk (en de andere natuurrijken) oprijzende mensgestalte.° Geestelijke hiërarchieën
De woorden ‘schepping’ en ‘evolutie’ zijn in deze zienswijze weliswaar geen synoniemen, maar ze doordringen elkaar en gaan geleidelijk in elkaar over. Want de eigenlijke acteurs in deze vaak dramatische ontstaansprocessen zijn, behalve de mens zelf, de boven de mens staande categorieën van geestelijke wezens. Deze veroorzaken en vormen de mens en de wereld en begeleiden de voortgaande evolutie. Op dit punt knoopt Steiner aan bij de leer van de negen hiërarchieën, die volgens de traditie op naam staat van Dionysius de Areopagiet, de Griekse leerling van de apostel Paulus.° Steiner herkende er een belangrijke vrucht in van het zogenaamde ‘esoterische christendom’. Daaronder is te verstaan het op inwijding berustende, oorspronkelijk geheime weten van kleine groepen christelijke ingewijden en hun leerlingen.° In de negende eeuw na Christus werd de negen-hiërarchieënleer door Scotus Erigena wereldkundig gemaakt. Dante en later in ons land Vondel leefden nog met deze leer van de negen engelmachten. Bij Dionysius en later bij Scotus hebben de twee hoogste rangen Hebreeuwse namen: Serafi m, Cherubim, de andere zeven Griekse namen. In de kerk werden doorgaans Latijnse benamingen gebruikt. Steiner voerde in De wetenschap van de geheimen der ziel nieuwe Duitse namen in, die hij in diverse voordrachtencycli afwisselend met de Griekse en Hebreeuwse namen gebruikte. Hier passeren beide groepen namen de revue in volgorde van hoog naar laag (de Duitse namen zijn in het Nederlands weergegeven).
- Serafi jnen – Geesten van de Alomvattende Liefde
- Cherubijnen – Geesten van de Harmonieën
- Tronen (‘thronoi’) – Geesten van de Wil
- Kyriotètes (lett. ‘heerschappijen’) – Geesten van de Wijsheid
- Dynameis – Geesten van de Beweging
- Exousiai (Hebreeuws Elohim)- Geesten van de Vorm
- Archai (lett. ‘oerbeginnen’) – Geesten van de Tijd°
- Archangeloi – aartsengelen (of ‘Zonen van het Vuur’)
- Angeloi – engelen (of ‘Zonen van het Leven) °
De voordrachtencyclus Uit de schoot der goden beschrijft gebeurtenissen waarbij vooral de Tronen, de Cherubijnen en de Archai, en vervolgens de Kyriotètes, de aartsengelen en de Dynameis betrokken zijn.
Bij dit overzicht moet aangemerkt worden dat Steiner heel weinig met zulke schema’s werkte. In bepaalde vroege voorstudies uit de jaren 1903-1906 is dat nog wel regelmatig het geval.° Het gaat hierbij om notities en fragmenten van verschillende kwaliteit, niet om professioneel stenografi sch verwerkte voordrachten. In deze teksten komen samenvattende schema’s regelmatig voor. In de beschouwingen over de akasha-kroniek° gebeurt dat ook nog, maar minder. Steiner merkte blijkbaar gaandeweg dat veel lezers de schematische lijstjes als de essentie beschouwden, terwijl hijzelf – zowel voor zichzelf als auteur als voor de lezer – de worsteling met de inhoud het wezenlijkste vond. Anders gezegd, schema’s beschouwde hij als abstract en dood, het je eigen maken van voorstellingen op grond van beelden als levend. In De wetenschap van de geheimen der ziel komt welgeteld één schematische opsomming voor, van de zeven stadia van de moderne inwijdingsweg. In Uit de schoot der goden komen helemaal geen schema’s voor. In deze korte samenvatting van de kosmologie uit De wetenschap van de geheimen der ziel was een hiërarchieënschema onontbeerlijk.
Harmonieën en dissonanten
In Steiners visie hebben deze negen rijen van hogere wezens niet alleen elk hun eigen specifi eke inbreng in het evolutieproces, zij staan er ook zelf in, zij maken continu zelf een ontwikkelingsproces door. Zo leefden de Tijdgeesten of Archai in de oude Saturnustoestand op een bewustzijnsniveau dat met dat van de tegenwoordige mens vergelijkbaar is. De huidige aartsengelen hebben hun ‘mensheidsfase’ tijdens de oude zonnetoestand beleefd en de huidige engelen tijdens de oude maantoestand. De schildering van de werkzaamheid van iedere hiërarchie en de samenwerking die daarbij ontstaat, maakt de indruk van een symfonisch geheel. Het is echter een symfonie die naast wereldomvattende harmonieën ook ernstige dissonanten kent. Op vrijwel alle niveaus doet zich een dramatisch element gelden, dat namelijk niet alle wezens het ontwikkelingsdoel van hun hiërarchie tijdens een bepaalde kosmische fase bereiken. Steiner gebruikt als vergelijking leerlingen die aan het eind van een schooljaar blijven zitten. De crisis waarin zulke niet voldoende gevorderde hiërarchische wezens dan komen te verkeren, maakt hen vaak geneigd tot een dissidente opstelling. Zo raakten in de oude maanfase grote scharen engelen, die toen hun mensfase doormaakten, in een opstandige beweging, die zij in de huidige fase voortzetten als de zogenaamde luciferische wezens, die in de mens vervroegd het ik-bewustzijn opriepen. In de wereld van de hiërarchieën zijn ook andere crisissen geweest die dissidente bewegingen tot gevolg hebben gehad. In de oude zonnefase viel een deel van de tegenwoordige aartsengelen af en bestreed van toen af aan het evolutieproces; dat zijn de zogenaamde ahrimanische wezens. Hun positieve zin hebben deze tegenwerkende luciferische en ahrimanische machten op de lange termijn: zonder hun afl eidende en complicerende invloed zou de mens nooit echt tot vrijheid kunnen komen.
Zo beschouwd is de kosmische evolutie een omvattend en complex gebeuren van steeds hogere ontwikkeling van grote groepen wezens, dat evenwel gepaard gaat met vertraging en strijd. De mens is inzet van die strijd, maar ook steeds meer de hoofdacteur. De grote helper op deze dramatische weg is de Christus, die oorspronkelijk als kosmisch wezen, later door zijn eenmalige incarnatie als Jezus van Nazareth in de geestelijke sfeer van de aarde de mensheid begeleidt. Tot zover enkele hoofdlijnen van De wetenschap van de geheimen der ziel.
Oerbegin van de evolutie
In Uit de schoot der goden wordt dieper ingegaan op enkele aspecten van de evolutieschets uit De wetenschap van de geheimen der ziel. Steiner richt de aandacht op het oerbegin van de evolutie in de oude Saturnustoestand, die voorgesteld moet worden als een onruimtelijk maar ook nog tijdloos ‘iets’. Wij stuiten daar op de grens van ons begrips- en voorstellingsvermogen. In De wetenschap van de geheimen der ziel bleven wij nog net binnen die grens. Het boek geeft van de Saturnustoestand het beeld van een kosmos waar fysiek en vervolgens ook ruimtelijk alleen gradaties van warmte beleefbaar waren. In Uit de schoot der goden wordt daarop niet de eerste nadruk gelegd, maar op het raadselachtig nuchtere begin van de tijd omtrent het midden van de Saturnustoestand. De formulering lijkt zichzelf onvermijdelijk te weerspreken.
In Uit de schoot der goden wordt de oertoestand van het heelal beschreven als bestaande uit twee kwaliteiten, eigenlijk één kwaliteit die op twee licht verschillende manieren gekarakteriseerd kan worden: als warmte of als moed. Deze warmte ontstaat door het offer dat zeer hoge wezens, de Tronen (Geesten van de Wil) aan nog hogere wezens, de Cherubijnen, brengen. Vanuit een wil om meer wezens te doen ontstaan off eren de Tronen hun wezen, stellen het ter beschikking van de Cherubijnen. Deze oerdaad blijft geestelijk zichtbaar voor steeds meer wezens in de kosmos en articuleert zich tot een verheven beeld: de Tronen die knielend voor de Cherubijnen hun eigen wezen als off er aanbieden. Dit kosmische beeld vervult andere wezens met intense eerbied en stimuleert deze tot scheppende daden. Het off er zelf leeft voort als warmte op elk niveau van het bestaan. De warmte als morele kracht van hoge goddelijke wezens stroomt door de zich ontwikkelende kosmos en de natuur als natuurlijke warmte. Wat in het begin een zuiver moreel-geestelijke kracht was, leeft in de wereld voort als een natuurkundig feit. De voordrachten beschrijven dan hoe andere wezens ten gevolge van dit oeroff er zijn ontstaan en hoe uit hun werk andere morele krachten als natuurverschijnsel door de schepping stromen. De moraliteit, de ethiek is in deze zienswijze niet iets wat pas bij de beschaafde mens als een abstract eindproduct ontstaat. Wat wij als morele deugden waarderen – dankbaarheid, moed, vertrouwen – is een dunne afspiegeling van kosmische oerkrachten. Wat abstract leek blijkt tot de fundamenten van de werkelijkheid te worden gerekend.
Poort van de deemoed
De voordrachtenreeks is niet alleen een verdieping van De wetenschap van de geheimen der ziel, zij sluit ook aan bij De weg tot inzicht in hogere werelden. Daarin belicht Steiner de geestelijke scholingsweg die tot het bewuste beleven van bovenzinnelijke werkelijkheden leidt. Deze weg bestaat voor een voornaam deel uit meditatie-oefeningen. Meditaties zijn gedachten die door innerlijke rust en concentratie de toegang tot het geestelijke beleven ontsluiten. Het is een lange weg, die veel enthousiasme en veel doorzettingskracht vereist. Dat is meestal meer dan in één mensenleven is op te brengen. Daarbij is het nodig dat de meditatie-oefeningen gesteund worden door oefeningen van morele aard, oefeningen om naast het denken ook het gevoel en de wil te scholen. Daarover is veel in Steiners werken te vinden. In De weg tot inzicht in hogere werelden geeft hij aan wat de morele grondhouding moet zijn. Het gaat om een stemming van deemoed en eerbied. Onze (westerse) cultuur is groot geworden door een kritisch gebruik van het intellect. Maar het wezen van de dingen, van de natuur en van de mensen gaat voor ons open door de positiviteit die uitgaat van een grondhouding van bescheidenheid, eerbied en toewijding. Dat kan een blik op de eigen levenservaring duidelijk maken: deemoed en eerbied wekken een inzicht in de diepten van het leven. In geconcentreerde vorm toegepast, in de meditatieve scholing, maken toewijding, deemoed en eerbied ruimte in de ziel voor een opstijgen tot hogere niveaus van bewustzijn. ‘De hoogte van de geest kan alleen beklommen worden als wij door de poort van de deemoed gaan.’° Meditaties zijn gedachteninhouden die regelmatig als het ware gedrenkt moeten worden in eerbied voor waarheid en inzicht.
Dan kan het denken tot ‘imaginaties’ opbloeien. Daaronder worden verstaan levendige beelden, die niet uitsluitend op de eigen fantasie berusten. Imaginaties maken de indruk van symbolische beelden, die een boodschap brengen die meestal niet direct duidelijk is. Zij onthullen hun betekenis vaak pas als zij veranderen of verdwijnen, want dan pas kan de geestelijke werkelijkheid beleefbaar worden.
Imaginaties kunnen op verschillende manieren in de ziel van de geestelijke leerling ontstaan, óf spontaan uit de meditatie, óf doordat hij of zij een bestaande religieuze of symbolische voorstelling neemt en die in zijn of haar meditatie tot leven brengt. Even goed is het mogelijk dat een beeldrijke voorstelling uit een hoofdstuk of een voordracht van een geesteswetenschappelijk onderzoeker – in dit geval Rudolf Steiner – wordt genomen, bijvoorbeeld het telkens in deze voordrachtenreeks weerkerende, van keer tot keer licht veranderende tafereel van het off er van de Tronen. Het is te zien als het oerbeeld van de deemoed, de moed tot dienen. Zo staat het begin van de kosmische evolutie evenals het begin van de innerlijke scholing in het teken van de deemoed. De beschrijving van het off er van de Tronen is een grootse imaginatie, een ontzagwekkend panorama. In de tweede voordracht van Uit de schoot der goden wordt aangeduid hoe in de op het Saturnusstadium volgende zonnefase de Kyriotètes, de Geesten van de Wijsheid, de herhaling van het off er van de Tronen vol dankbaarheid aanschouwen. In gloed en off errook stijgt voor de blik van de Geesten van de Wijsheid het off er van de Tronen naar de Cherubijnen omhoog. In een esoterische voordracht uit 1907° zei Rudolf Steiner over het mediteren: ‘De meditatie moet zijn als een off errook die naar de goden omhoogstijgt.’ Zo plaatst hij in de voordrachtenreeks Uit de schoot der goden het streven naar scholing van de ziel in een omvattend verband met de kosmische ontwikkeling. Of zoals hij het in 1924 uitdrukte: ‘Antroposofi e is een weg tot inzicht, die het geestelijke in de mens tot het geestelijke in het heelal wil voeren.’°
Tragiek
De beschrijving van deze zich in het bovenzinnelijke afspelende scheppingsprocessen kan een grootse indruk maken. Daarbij wordt ook, stap voor stap, de tragiek die noodzakelijk met deze gebeurtenissen is verbonden duidelijk. Voor de geestelijke blik van de zich scholende ziener onthult zich niet alleen de stromende overgave waarmee de Tronen hun off er aanbieden, maar ook wordt duidelijk dat niet alle off ers worden aangenomen. Ten opzichte van een deel van het geoff erde resigneren de Cherubijnen. De afgewezen off ersubstantie wordt aanvankelijk teruggestuwd in de Tronen of in een deel van hen. Pas allengs wordt duidelijk wat de positieve zin is van deze resignatie en welke concrete gevolgen deze bovenaardse afwijzing voor de vorming van de kosmos heeft gehad.
De diepe devotie en de moed van de Tronen, de stil afwachtende soevereiniteit van de Cherubijnen, de eerbied van de toeschouwende Kyriotètes en de lagere hiërarchische wezens-in-wording, dit alles roept een stemming op van allesomvattende scheppingsvreugde en harmonie. Gaandeweg blijkt dan echter dat uit de verheven stilte waarmee de Cherubijnen het hele gebeuren overzien, naast een genadig aanvaarden van het off er der Tronen ook de stille afwijzing spreekt van een deel van de geoff erde substantie. Dat heeft verstrekkende gevolgen. In de eerste plaats wekt dat in die Tronen wier off er werd afgewezen een diep ongekend verdriet, waardoor in de wordende kosmos de mogelijkheid tot teleurstelling en onenigheid begint te ontstaan. In de tweede plaats zinkt de teruggewezen substantie naar lagere niveaus van ruimte en tijd, waar uit onvolmaaktheid en disharmonie iets totaal nieuws kan ontkiemen. Dit proces wordt in verschillende stadia en verschillende aspecten beschreven. Het is de door de diepten voerende weg van de aarde en van de mensheid.
Iets werkelijk nieuws kan alleen uit leed ontstaan. Deze waarheid leeft in vele godsdiensten en vele scholen van wijsheid. En de vreugde waartoe een echte scheppingsdaad aanleiding geeft, wordt vaak door beproevingen afgewisseld. Toch kan het vreugdevolle begin zo overweldigend zijn, dat het in staat stelt alle later komende beproevingen te doorstaan. Deze uiteindelijk zegevierende kracht leeft al in de off erdaad in de oude Saturnustoestand. Het was meteen het kosmische signaal tot het begin van het grote evolutieproces, dat zijn dieptepunt en tegelijk zijn keerpunt zou beleven in het off er op Golgotha. Dit vreugdevolle kosmische beginakkoord wordt later nog eens kort in woorden aangeduid door Rudolf Steiner in een spreuk voor zijn medewerkster, de beeldhouwster Edith Maryon, die samen met hem de brand van het Goetheanum beleefde, waardoor een levenswerk van velen verwoest werd. Deze spreuk richt de blik zonder de hiërarchieën speciaal te noemen – er wordt van ‘de goden’ gesproken – op het begin van de schepping als eeuwige bron van troost en vreugde.