Een boer in de Alblasserwaard in ZuidHolland vertelde me een keer over het ijzer dat daar in de grond zit. Dat ijzer werkt storend op de plantengroei. De koeien die van zo’n bodem gras eten, hebben vaker problemen aan hun klauwen dan koeien die op andere grond grazen.
Ik had net de dag daarvoor in de landbouwcursus gelezen. Daardoor kon ik hem vertellen dat ‘… het terugdringen van ijzer in een bodem, als dat nodig zou zijn, juist bevorderd wordt door op onschuldige plaatsen brandnetels aan te planten’. Steiner legt uit dat de brandnetel het ijzer niet laat verdwijnen, maar wel de invloed ervan tegenhoudt, neutraliseert. De boer was verrast dat te horen.
Een week later was ik weer op die boerderij. De stagiair – die ook bij het gesprek had gezeten – vertelde me bij binnenkomst dat hij het helofytenfilter had schoongemaakt. Dat grote rietbassin waar het afvalwater gezuiverd wordt raakte altijd makkelijk vervuild met… brandnetels! Die had hij eruit gehaald en in overleg met de boer op verschillende plekken op het bedrijf uitgebracht. Ik was verrast zo snel al een concrete toepassing te horen van wat we – toevalligerwijs – besproken hadden.
Het is uiterst vruchtbaar de landbouwcursus te lezen. Je leest er waarom wortels en lijnzaad goed zijn voor kalveren, hoe je met kruidenpreparaten de werking van de bemesting kunt versterken en andere praktische aanwijzingen. Je vraagt je af waarom niet iedereen dat boek als dagelijks naslagwerk gebruikt, want iedereen heeft met voeding en dus met landbouw te maken.
We zijn gewend wat we eten direct te koppelen aan wat ons lichaam opbouwt en onderhoudt. In de landbouwcursus wijst Steiner erop dat dit gangbare begrip van voeding onvolledig is. Ons lichaam is opgebouwd uit stoffen uit de kosmos die we via de ademhaling en de zintuigen opnemen. Alleen de stoffelijkheid van onze hersenen komt direct voort uit wat we via de voeding opnemen. Het zijn de in de voeding aanwezige krachten die we gebruiken om de kosmische substanties in ons lichaam de juiste plek te geven. ‘Levenskrachten’, zeggen we dan. Dat wordt een minder abstract begrip als je zelf gaat letten op wat bijvoorbeeld ‘deze appel’ met je doet. Geeft deze appel mij de krachten die ik nodig heb? Door die vraag bewust te stellen maak je het boodschappen doen tot een scholing van je zintuigen. Natuurlijk ben je dan niet meteen helderziend, maar je merkt wel dat de gerichtheid waarmee je iets kiest toeneemt. Plotseling daagt het besef: ik kies altijd, ook als ik er niet bij nadenk!
Een boer van een heilpedagogische instelling drukte de essentie van zijn werk eens op een verrassende manier uit: ‘De mensen denken dat ik ze als boer die wortel te eten geef. Maar dat verbouwen van groente is maar een gevolg van een heel ander werk. Ze komen hier aan en genieten van de omgeving. Ze vinden het mooi. Het is het landschap dat ze voedt en dat is wat ik verzorg!’
De rode draad in de landbouwcursus is de aansporing om alles in de juiste hoedanigheid te zien én in zijn samenhang met de hele omgeving. Om te zien wat de rucola vraagt, die daar wat geel staat te kiemen. En dat je dan kan besluiten om de grond daaromheen los te schoffelen, omdat je ziet dat die dichtgeslagen is door de regen. Of om je af te vragen wat het paard wil, dat steeds na binnenkomst in de stal zijn hals aan het hek begint te schuren. Hoe kan ik daarbij aansluiten? Hoe spreekt dat wat ik tegenover me heb zich uit? En wat vraagt dat van mij om te doen?
Tijdens een excursie in Vlaanderen wees de boer ons op een veld prei. Daar was hij trots op. De planten hadden een mooie blauw-groene kleur. Ze stonden fors, gezond rechtop in het veld. ‘De prei maakt hier echt een verbinding tussen hemel en aarde,’ zei hij. Die prei was al een aantal jaren steeds opnieuw uit eigen zaad gekweekt.
Hij stond daar, wijzend naar de prei en zijn hand op zijn heup. Dat ‘aanwijzend vasthouden’ dat we hem letterlijk zagen doen, dat viel plotseling samen met zijn verhaal over de prei: het uitkiezen (aanwijzen) van de beste planten en die in het tweede jaar laten bloeien en tot zaad laten komen (vasthouden). Die samenhang tussen boer en bedrijf had iets vruchtbaars opgeleverd.
In de Vereniging voor BiologischDynamische Landbouw en Voeding schuiven we het begrip bedrijfsindividualiteit steeds naar voren. Een nieuw begrip dat Steiner in de landbouwcursus introduceert. Bedrijfsindividualiteit vraagt dat je let op wat het bedrijf zelf als wezen wil. Als je dat doet, krijg je oog voor het eigene wat op een plek mogelijk is. Je vindt een manier van werken die past bij jezelf én het bedrijf.
‘Vandaag de dag hebben we onze mond vol van individualiteit en draagt iedereen een spijkerbroek.’ Die cynische constatering wijst me op de neiging tot vervlakking die in deze tijd de mensen steeds eenvormiger dreigt te maken. In de biologisch-dynamische landbouw is het onmogelijk om volgens een vast recept te werken. Het aansluiten bij wat je tegenover je hebt, vraagt om rekening te houden met de specifieke aard van de grond, het klimaat, de ligging, de vaardigheden van de mensen die er werken, de omgeving die de producten af wil nemen.
Boerderijen zijn daarom de plekken bij uitstek om het individuele, het eigene tot bloei te brengen en daarmee de grote potentie van diversiteit in onze samenleving te ontplooien. Ook daarom zou iedereen de landbouwcursus moeten lezen. Niet alleen de boer met ijzer in zijn grond.