In het begin schiepen de goden hemel en aarde
Datgene wat Genesis wordt genoemd, begint niet met de weergave van iets materieels, niet met een voorstelling van iets wat we met onze ogen in de uiterlijke, fysieke wereld zouden kunnen zien. En we zullen ons er in de loop van deze voordrachten voldoende van overtuigen hoe onjuist het zou zijn, als we de woorden van de eerste passages van Genesis zouden betrekken op zaken of gebeurtenissen die we met uiterlijke ogen kunnen zien, die we kunnen beleven als we met uiterlijke zintuigen de wereld verkennen. Zolang we daarom met de woorden ‘hemel en aarde’ nog maar iets verbinden wat een restant van het zintuiglijk zichtbare bevat, zijn we nog niet op het punt gekomen waar de eerste passages van Genesis naar verwijzen.
[…]
Laten we ons het moment voorstellen waarop uit een gemeenschappelijke planetaire toestand het zonneachtige naar buiten treedt en voortaan zijn krachten van buitenaf naar het aardse gebied toestuurt. Laten we bedenken dat daarmee ook de mogelijkheid was geschapen dat in het aardse het vaste, wat we tegenwoordig in stoffelijke zin het vaste noemen, werd voorbereid, dat het zich in dat aardse milieu als het ware verdichtte. Houden we dit moment voor ogen, dan hebben we het tijdstip waarmee Genesis, waarmee de Bijbel begint. Over deze toestand wordt gesproken. We mogen met het eerste woord uit Genesis beslist niet dat abstracte, schimmige verbinden waar we tegenwoordig op doelen wanneer we bijvoorbeeld de woorden ‘In het begin’ uitspreken.
[…]
Laten we dus voorlopig alles vergeten wat een hedendaagse mens kan voelen en denken bij het uitspreken van de woorden ‘In het begin schiepen de goden hemel en aarde’. Laten we […] proberen ons het volgende beeld voor ogen te stellen. Er is een levend, beweeglijk elementair geheel, daarin werkt iets vurigs, iets gasvormigs, iets waterigs. In dit elementaire, werkzame, bewegende geheel leven geestelijke wezens, leeft een groep geestelijke wezens die denken. Dit productieve denken is hun activiteit, en uit dit productieve denken groeit het doel om hun hele werkzaamheid te richten op het beeld van de mens.
De ‘oerwoorden’ van Genesis Er is in deze tijd nauwelijks een andere mogelijkheid om licht te werpen op de wereld waar in Genesis op gewezen wordt, dan met behulp van de geesteswetenschap. Maar door deze geesteswetenschap hebben we in zekere zin ook een mogelijkheid om wat we zouden kunnen noemen het mysterie van de oerwoorden waarmee de Bijbel begint, te benaderen en iets na te voelen van wat in deze oerwoorden besloten ligt.
Waaruit bestaat dan eigenlijk het bijzonder kenmerkende van deze oerwoorden? Als ik me eerst abstract mag uitdrukken, dan moet ik zeggen: het bestaat hieruit dat ze in de Hebreeuwse taal geschreven zijn, in een taal die heel anders op de ziel inwerkt dan een willekeurige moderne taal dat kan doen. Ook al heeft deze taal waarin wij de eerste delen van de Bijbel nu voor ons hebben, deze werking tegenwoordig niet meer, ooit heeft die zo gewerkt dat wanneer een letter daarvan in de ziel opklonk, er in die ziel een beeld gewekt werd. In de ziel van degene die de woorden met volle aandacht op zich liet inwerken, rezen in een bepaalde harmonie, zelfs in een organische samenhang beelden op die te vergelijken zijn met wat de helderziende vandaag de dag nog waar kan nemen wanneer hij zich van de materiële naar de bovenzinnelijke werkelijkheid begeeft. Ik zou willen zeggen: de Hebreeuwse taal, of beter gezegd de taal van de eerste passages van de Bijbel, vormde een soort middel om in de ziel beeldende voorstellingen wakker te roepen die heel dicht bij de beelden kwamen die de helderziende geschonken worden, wanneer hij in staat is vrij van zijn lichaam in de bovenzinnelijke regionen van het bestaan waar te nemen.
Willen we van deze machtige oerwoorden van de mensheid een enigszins levend beeld krijgen, dan zal het noodzakelijk zijn dat we afzien van alles wat een moderne taal zo schimmig, zo bloedeloos maakt in haar werkingen op de ziel, en dat we ons een begrip verschaffen van het geweldig vitale, wakker schuddende en scheppende dat een reeks klanken in deze oude taal kon hebben. En daarom is het enorm belangrijk dat wij in de loop van deze voordrachten ook proberen ons die beelden enigszins voor te stellen die in zo’n vroegere Hebreeuwse leerling opdoken, wanneer een bepaalde klank scheppend in zijn ziel werkzaam was en daarin een beeld liet verschijnen. U ziet hieraan dat er een heel andere weg nodig is om in dit historische geschrift door te dringen dan alle wegen die tegenwoordig worden gekozen om zulke oude geschriften te begrijpen.
De evolutie van de mens
De mensen zullen hun eigen oorsprong pas begrijpen wanneer ze bereid zijn zich voor te stellen dat er oorspronkelijk bij het ontstaan van de aarde een innerlijk-geestelijke werkelijkheid was, daarna iets astraals, daarna iets etherisch, en dat er vervolgens van de fysieke toestand allereerst de warmtetoestand was en daarna pas de luchttoestand. En zelfs wat het moment betreft waarop ons na de zes scheppingsdagen verteld wordt: ‘En JahwehElohim blies de mens de levende adem in’ – zolang de mensen niet bereid zijn zich bij dit moment fysiek een warmte- en luchtmens voor te stellen, zolang ze denken dat er toen al iets van een mens van vlees en bloed bestond, zo lang zullen de mensen hun eigen oorsprong niet begrijpen. Uit het fijnere ontstaat het grovere, niet uit het grovere het fijne. Het is voor een modern bewustzijn wel heel vreemd om zo te denken, maar het is de waarheid.
Het realisme van Genesis Als u dit beziet, dan is het, zou ik zeggen, zonneklaar dat de oude zieners die ons Genesis geschonken hebben, met volledige helderziende kracht de geheimzinnige processen konden waarnemen in de tijd dat de mens nog verborgen leefde in etherische hoogten, voordat hij naar beneden viel uit de gebieden waar de Serafijnen en Cherubijnen heersen. Zo realistisch schildert de Bijbel, die niet zomaar wat metaforen of juist puur concrete beelden wil schetsen, maar die ons wil overbrengen wat zich toont aan het helderziende bewustzijn.
De mensen van tegenwoordig kennen de voorstellingen uit oude tijden maar slecht. Vandaag de dag wordt de Bijbel vaak bekritiseerd, alsof die zo naïef was dat hij ons zou vertellen: ‘Wat eens het paradijs was, was een grote tuin vol prachtige, mooie bomen, daarin liepen leeuwen en tijgers rond, en midden daarin waren ook de mensen.’ Tja, dan is kritiseren gemakkelijk, en een frivole criticus ging zover dat hij erop attent maakte: als het werkelijk zo geweest was, hoe zou het de mens dan zijn vergaan als hij in zijn naïviteit een keer zijn hand had uitgestoken naar zo’n wilde leeuw? Dan is kritiek leveren gemakkelijk, als we eerst een fantasiebeeld opbouwen dat met de strekking van Genesis niets te maken heeft.
Zulke opvattingen zijn namelijk pas de laatste eeuwen ontstaan. De mensen weten niet veel van de voorstellingen uit vroegere eeuwen. De scholastici uit de twaalfde eeuw zouden vreemd opkijken als ze nu terug zouden komen en zouden horen wat zijzelf zogenaamd over de Bijbel gezegd zouden hebben. Geen scholasticus is ooit op het idee gekomen er zulke voorstellingen over het bijbelverhaal op na te houden als men tegenwoordig meent. Dat zouden de mensen tegenwoordig kunnen weten, als ze werkelijk wilden leren. We hoeven de geschriften van de scholastici maar echt te bestuderen, om te zien dat daar duidelijk in wordt uitgesproken dat het om iets anders gaat. Ook al was het bewustzijn dat we in het bijbelverhaal met een weergave van helderziend onderzoek te maken hebben, al op een bepaalde manier verdwenen, er was toch nog iets heel anders aanwezig dan de plat materiële exegese die vanaf de zestiende, zeventiende eeuw gangbaar is geworden. Niemand uit de eerste eeuwen van de Middeleeuwen zou op het idee zijn gekomen om zoiets te beweren.
Tegenwoordig is het gemakkelijk om de Bijbel te bekritiseren – zolang men tenminste niet weet dat de voorstellingen die men tegenwoordig bestrijdt pas een paar eeuwen geleden ontstaan zijn. En degenen die vandaag de dag de Bijbel het meest bestrijden, leveren een gevecht tegen een fantasieproduct van menselijke voorstellingen en niet tegen de Bijbel. Het is een strijd tegen iets wat er helemaal niet is, wat bij elkaar verzonnen is. Daartegenover heeft de geesteswetenschap de taak door het meedelen van geesteswetenschappelijke onderzoeksresultaten weer op de werkelijke betekenis van de Bijbel te wijzen en daardoor die sterke indrukken mogelijk te maken die vanzelf in onze ziel opkomen, zodra we leren begrijpen wat in zulke grootse formuleringen uit oude tijden tot ons doorklinkt.
Genesis en de taalkunde
De mensen zou toch verteld moeten worden hoe de overlevering van de bijbeltekst eigenlijk tot stand is gekomen. Zijn door helderziend onderzoek eerst de echte feiten gevonden, dan komt er leven, dan komt er licht in deze bijbelse teksten en dan doen ook kleine afwijkingen in de overlevering niet ter zake, omdat kennis van de waarheid je helpt de tekst goed te lezen. Iets anders is het echter, als de zaken taalkundig worden benaderd. Mensen moeten zich realiseren dat tot in de christelijke eeuwen ook van het eerste deel van de Bijbel niets bestond wat ertoe had kunnen verleiden deze tekst zo te lezen als hij tegenwoordig gelezen wordt. Vocalen stonden er eenvoudig niet in, en de tekst was zo dat ook de afzonderlijke woorden nog van elkaar gescheiden moesten worden. Pas later werden ook de punten toegevoegd waarmee in het Hebreeuws de vocalen worden aangegeven. Ik zou wel willen weten met welk recht iemand zonder geesteswetenschappelijke voorbereiding een interpretatie van de oorspronkelijke tekst wil geven waarvan op strikt wetenschappelijke gronden gezegd kan worden dat die klopt.