menu

Search
Close this search box.

Waarom Rudolf Steiner Vertalingen

Michiel ter Horst, erebestuurslid

 

Voor mij heb ik de complete serie delen en herdrukken ‘Rudolf Steiner Vertalingen’ op mijn bureau in grote stapels voor mijn neus gezet, want de uitgever heeft me gevraagd waarom we eind jaren tachtig het initiatief voor de Rudolf Steiner Vertalingen genomen hebben en waarom we het volhielden. En nu al die boeken me aankijken, gaan ze herinneringen ophalen.

Het allereerste boek begint al meteen te vertellen over de titel. Letterlijk vertaald had die moeten luiden: Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden? Maar het woordje ‘men’ zat ons dwars, want we voelden aan dat het steeds abstracter ging klinken. Wat dan? ‘Je’ in plaats van ‘men’? Toch ook niet. Maar toen vonden we in de eerste kerngedachte van de antroposofie (een boek dat wat later vertaald werd) het antwoord: antroposofie is een weg. Een weg tot inzicht in hogere werelden. Die titel sprak iedereen aan.

De jaren negentig

De redacteuren van het eerste uur kwamen zo in mijn herinnering binnenlopen. Ik hoor nog hun gulle lach in het Iona-gebouw van de Vrije Hogeschool waar ik toen werkte en waar alle vergaderingen plaatsvonden: Wijnand Mees, Jelle van der Meulen en Pim Blomaard. Ja, wat hebben we gelachen, ook in het bestuur, terwijl we met als voortrekker onze duizendpoot Lucas Bunge alle problemen overwonnen.

Germanismen en onbeholpen taal

Waarom onze eerste en blijvende inzet voor dit ambitieuze vertaalinitiatief? Allereerst omdat een omvattende, samenhangende en gefundeerde vertaling van Rudolf Steiners werken in onze taal nog niet bestond. We vonden dat die dringend moest komen, allereerst omdat Duits in het onderwijs geen verplicht vak meer was. Maar in feite was er een veel diepere reden die ons motiveerde. De antroposofie, zo dachten wij, kan in een taalgebied alleen incarneren via de taal.

De digitalisering incarneert door de technische ontwikkeling, maar antroposofie doet dat via de taalgeest. Echter, het antroposofische jargon stond indertijd nog bol van germanismen en onbeholpen vertalingen van Rudolf Steiners schitterende originele woordvormingen.

Het jargon was te Duits om in Nederland te kunnen aarden. Een goede en stelselmatig samenhangende vertaling zou in onze visie ook van nut kunnen zijn om de antroposofie in het Nederlands mondeling voor te dragen en in groepen bespreekbaar te maken.

Goede taal als toegangshaven

Je inlaten met antroposofie is zoiets als het betreden van een nieuw continent. Goede taal is in die vergelijking zoveel als de toegangshaven. Alles wordt anders zodra je de spirituele dimensie in initiatieven, in mensen en in dingen ontdekt. Je gaat alles anders zien en horen en aanvoelen, want je bent dan op ‘de weg naar inzicht in hogere werelden’. Dat sluimert volgens de eerste zin van dat boek in alle mensen, ook al lijkt de titel op het eerste gezicht ver weg. Ja, ook de volgende titels klinken aanvankelijk vreemd, maar zijn in feite hartstikke praktisch.

Toewijde initiatiefkrachten

Je merkt dat tegenwoordig bijvoorbeeld aan de stormachtige groei van de vrijescholen. Die onderwijsvorm kent nog een morele dimensie. Begrippen en voorstellingen worden voortdurend met warme gevoelens doortrokken, om na het verlaten van de school initiatiefkrachten te wekken. Interesse voor de nood op de aarde, liefde voor al het waardevolle om ons heen. En toewijding aan de geest om je handen uit de mouwen te steken in het hier en nu.

Toegewijde kern, helpende handen

Daar staan ze dan, die stapels boeken voor mijn neus. Ze halen herinneringen op aan hoe hard er gewerkt is. Ze vertellen van al die mensen, bestuursleden, redacteuren, van fondsen die ons hielpen, van ruim vierhonderd begunstigers die ieder jaar weer het financiële fundament onder ons initiatief legden, ook de welwillende besprekingen door de bibliotheekdienst en de hartelijke brieven die ons moed inspraken.

Toen ik onze plannen voor de Rudolf Steiner Vertalingen aan professor Bernard Lievegoed voorlegde, keek hij zuinig. Heel zuinig. “Ben je niet enthousiast?” vroeg ik.

Toen schudde hij me aan mijn arm en zei: “Jaja, Michiel, maar het moet ook allemaal nog gedáán worden. Als je nou eens iemand had die daar 25 jaar zijn schouders onder zet, ja, dan kan het wat worden.”

Nou, dat heb ik in mijn oren geknoopt en daarom ben ik het initiatief ook trouw gebleven.

Michiel ter Horst
bij zijn afscheid als voorzitter in 2014

En zeker niet te vergeten onze redders in nood bij grote tegenslagen. Eenmaal ging onze uitgeverij failliet en eenmaal ging een complete nieuwe editie door een felle brand bij de binderij verloren, met als gevolg rampzalige schade. Maar beide keren waren er redders die de nood volledig voor hun rekening namen. Wat een geluk, wat een daadkracht! We mogen zeer dankbaar zijn.

Naar een representatieve keuze

In de aanloopfase maakten we een plan om uit de toen beschikbare 300 delen van de Duitstalige uitgave van Rudolf Steiners werken en voordrachten een representatieve keuze in 48 delen uit te geven. In 2006 hebben we dat project afgerond en zijn we verder gegaan met het selecteren van goed bij elkaar passende teksten uit verschillende delen van de ‘Gesamtausgabe’.

Zelfstandig uitgever: voortgang en vernieuwing

En sinds 2019 is onze Stichting zelf uitgever geworden en nu vormen bestuur en redactie met Hapé Smeele (bekend van de uitgeverij Nachtwind) een vruchtbare driehoek in het zoeken naar een goed evenwicht tussen vernieuwing en traditie, nog altijd ingebed in de welwillendheid en steun van onze begunstigers die ons werk dragen, en daarmee de nieuwe uitgaven, maar ook, heel belangrijk en steeds meer nodig: de herdrukken. In de coronaperiode zijn er al zes boeken herdrukt ten behoeve van nieuwe kopers en nieuwe lezers.

Ja, het zijn uiteindelijk de kopers en lezers van de boeken die ons uitdagen en lokken en trekken. Zij zijn het ook die ons werk nodig maken en de zin ervan uitmaken.

Leve onze lezers! Zij geven ons zin in ons werk.

 
 

Kan ik het zijn zo kennen dat het zich terugvindt in zielescheppingsdrang?

Ik voel dat mij de macht verleend is het eigen zelf in het wereldzelf

als deel bescheiden in te vlechten.