Rudolf Steiner spreekt in deze voordrachten over de jaarfeesten zijn publiek niet in de eerste plaats aan in hun denken. Hij wil vooral dat mensen gaan meebeleven wat hij hun aan beelden over de vier grote jaarfeesten aanbiedt. Wie de voordrachten leest, zal daarbij merken dat Steiner een zoekende, tastende taal bezigt. Hij ziet beelden voor zich, beleeft wat die willen zeggen en probeert de juiste woorden te vinden om wat hij innerlijk ziet voor ons voorstelbaar, zichtbaar en invoelbaar te maken. De uitdaging waarvoor hij zijn toehoorders daarbij stelt, bestaat eruit niet alleen de beeldvorming, de imaginatie ter hand te nemen en het daarbij te laten, maar ook de mogelijkheden van de inspiratie en de intuïtie te benutten.
Steiner nodigt ons uit via het innerlijk meebeleven de boodschap die uit de beeldwaarneming kan komen te leren verstaan, dus ons van imaginatie naar inspiratie te bewegen. Vervolgens roept hij ons op vanuit nieuwe intuïties iets met het verworvene te gaan doen. Daarmee doet hij niet minder dan een verzoek om nader kennis te maken met de werking van de aartsengelen in de levensprocessen op aarde.
Het gaat Steiner erom op die manier ons bewustzijn van de jaargetijden in het levensproces van de aarde te versterken. Of anders gezegd, onze samenleving met de aarde serieus te nemen en opnieuw vorm te geven.
De vier gezichten van de aarde
De vier grote jaarfeesten, Kerstmis, Pasen, Sint-Jan en Michaël, vallen op markante momenten in het jaarverloop: namelijk rond de dag-en-nachteveningsdagen in voor- en najaar en rond de langste en de kortste dag van het jaar. Steiner benadrukt daarbij dat hij de aarde, met haar vier natuurrijken, als een levend en bezield organisme beschouwt en dat de genoemde momenten fasen zijn in het levensproces van dit organisme. In onze tijd is deze visie van een bezielde, levende aarde onder de naam Gaia bekend geraakt. Steiner stelt dat het meeleven met het zwellen van de knoppen, het opengaan van de bloemen, het weerkaatsen van het zonlicht in een dauwdruppel ons kan helpen de prozaïsche, materialistische kant van ons bestaan bewust gecontroleerd te overstijgen. We kunnen onszelf en de aarde pas echt leren kennen als we onze blik bewust verruimen.
Om dat voor mezelf concreter te maken bedenk ik bijvoorbeeld hoe ik de landbouw daardoor kan zien als een methode om de bodems, de planten- en de dierenrassen duurzaam te verbeteren in hun specifieke landschap, hun ecologische en sociale samenhang. Al die aspecten samen maken de essentie uit van wat wij dagelijks eten en drinken. En hoe dat een prachtige aanvulling is op onze eerdere, ‘gangbare’ visie dat we de opbrengsten met externe hulpmiddelen kunnen optimaliseren door de efficiënte toepassing van kunstmest, kunstlicht, kunstwarmte, bestrijding van ziekten en plagen. Maar dan wel een aanvulling die tegelijkertijd een ferme omkering vereist in het oorzaak-gevolg-denken zoals ik dat vroeger opvatte. Op dezelfde manier kan ik leren inzien dat het zelfleren van kinderen de eigenlijke motor is van hun ontwikkeling. Een inzicht dat berust op een blikverruiming ten opzichte van onze eerdere opvatting dat leren staat of valt met het gericht aanspreken van de verschillende cerebrale en emotionele leerfuncties. Het ‘vullen van lege vaten’ is immers iets totaal anders dan ‘het ontsteken van vuren’, om die twee leerstrategieën kort samen te vatten. En zoals de gebruikelijke verdeel-en-heers-economie vrijwel vanzelf tot een oorlog van allen tegen allen voert, zo kan een verbinden-dien-economie daarentegen tot vrede en gezamenlijk welzijn leiden. Ziekten zien als veroorzaakt door ziektekiemen en vervolgens ziekte herkennen als veroorzaakt door gebrek aan innerlijke weerstand tegen de alom aanwezige ziektekiemen, is ook een voorbeeld van een dergelijke begripsverruiming.
Blikverruiming kent nog andere kanten. Vanuit een beperkt gezichtsveld kun je bijvoorbeeld maar een klein deel van de werkelijkheid in zicht krijgen. Als je als vlo op een lichaam heen en weer springt, krijg je telkens maar een heel klein deel van dat lichaam in het oog. Je leert dat lichaam dan nooit als geheel kennen, laat staan dat je het leert kennen in zijn relevante leef- en werkomgeving. Je hebt daar als vlo ook geen boodschap aan, want je interesseert je slechts voor veilig bereikbare oppervlakkige bloedvaten en eierlegplekken. Op een vergelijkbare manier kunnen we de aarde alleen maar in haar essentie leren kennen als we ons blikveld aanzienlijk verruimen en de aarde in haar ontwikkeling binnen de kosmische context zien, als orgaan binnen ons zonnestelsel.
De huidige natuurwetenschappen laten ons vooral datgene zien wat we als mens allemaal níet zijn. Anders gezegd: waartoe we niet beperkt zijn. Alles wat niet spiritueel aan ons is, dát leren we met de methoden van de moderne natuurwetenschappen perfect kennen. Door microscopen en telescopen, in reageerbuizen en broedstoven, overal komen we tegen wat we als mens niet zijn: pure stoffelijkheid. Steiner gaat zelfs zo ver te stellen dat alles wat we vergroot, verkleind, chemisch geanalyseerd of anderszins veranderd bekijken, ons feitelijk met onwaarheden confronteert. Dat was in zijn tijd een nogal ongebruikelijke opvatting. Tegenwoordig, een kleine eeuw later, is de discussie over de betrekkelijke waarde van artefacten al meer algemeen doorzien en geaccepteerd. Voor een aantal kritische wetenschappers in deze tijd wordt het allengs duidelijker dat alles wat we uit de natuur afzonderen om het te kunnen analyseren, ons met de noodzaak confronteert de resultaten in de oorspronkelijke context te zien. Met alle inspanning die daarvoor nodig is. Want dat gaat immers niet vanzelf. Dat in een context plaatsen geldt uiteraard voor de resultaten van onderzoek aan plant, dier of mens, zo goed als voor dat aan biotopen, ecosystemen of landschappen, op welke schaal dan ook.
Steiner roept zijn toehoorders, nu lezers, in deze voordrachten keer op keer op om onze voorstellingen zorgvuldig op te bouwen, om de waargenomen processen nauwkeurig te visualiseren en om die beelden vervolgens aandachtig na en mee te beleven. ‘Leeft u zich in deze voorstelling in’ en ‘voelt u mee wat deze beweging met u doet als u het zich goed voorstelt’, luiden zijn concrete aanwijzingen om tot innerlijke activiteit te komen.
Zo zoekt en toont hij ons een kenweg die eruit bestaat dat we in ons denken leren onze voorstellingen te verlevendigen. Hier dus ons beeld van de aarde. Hij moedigt ons vervolgens aan om de levensprocessen die we in onze voorstellingen opgeroepen hebben, bijvoorbeeld de in- en uitademing van de aarde, bewust mee te beleven, om op die manier het wezen van de aardeademhaling te ontdekken.
Steiner benadrukt daarbij dat ons materialistische dingbewustzijn zich heftig verzet tegen ideeën als ‘opstanding uit de dood’, zoals dit voor het paasfeest geldt. Daarmee, aldus Steiner, is het voor ieder van ons een daad van ultieme vrijheid om in onze eigen voorstelling de ademhalingsbeweging van ‘de aarde als levend organisme’ op te roepen. En ons vervolgens af te vragen wie dat ademende levende wezen is. En er dan ook nog voor te kunnen kiezen in dit wezen de werking van Christus te erkennen, Christus die op een bepaald ogenblik in de geschiedenis in het lichaam van Jezus van Nazareth op aarde geleefd heeft, die zich vervolgens door de dood aan het houten kruis zo met de aarde verbonden heeft dat een totaal nieuwe verbinding tussen de wereld om de aarde heen, de kosmos, en de aarde zelf, tussen mens en aarde mogelijk wordt.
Niet intellectueel inzicht, maar gevoel, beleving, ondervinding, ervaring: dat zijn de woorden die Steiner gebruikt om aan te geven waar en hoe de veranderende jaargetijden mensen in het verleden raakten, en ook nu nog zouden moeten raken. Ver in het verleden betrof het gevoelens die de mensen totaal meesleepten, hen van top tot teen beroerden en vervulden. Wij zouden nu zeggen: het ging hun door merg en been. Nu is het aan ons om ons uit vrije wil open te stellen voor het meebeleven van de levensprocessen in de natuur.
Ook verwondering en open kunnen staan voor het nieuwe spelen naast het meebeleven een belangrijke rol in het proces om oude voorstellingen en oordelen over de wereld en onszelf te overwinnen. Als we naar het kerstfeest kijken, zien we de verwondering van de herders over het feit dat ze de door de engelen aangekondigde zoon van God in doeken gewikkeld in een stal zullen vinden. Nieuwe ervaringen kunnen opdoen en nieuwe verschijnselen kunnen waarnemen, betekent dat je bij het geringste voor het onverwachte moet kunnen openstaan. Dat is niet eenvoudig, het onbekende doet zich immers onvoorspelbaar anders voor dan we denken. Het zijn verrassend genoeg de engelen die ons vaak geruststellen als ze zich aan ons kenbaar maken. ‘Schrik niet Maria, ik ben het, Gabriël, ik heb een goddelijk bericht voor u,’ zo luiden ongeveer de geruststellende woorden van Gabriël in de verkondiging. De dichter Rainer Maria Rilke beschrijft die schrik in alle heftigheid in zijn Duineser Elegien: ‘Jeder Engel ist schrecklich…’ In mijn woorden: iedere engel is voor ons schrikaanjagend. Maar komen ook de eigenlijke oplossingen van veel problemen in ons leven ons niet schrikwekkend simpel voor?
Het vieren van de jaarfeesten
In de praktijk van de jaarfeestenvieringen, die voornamelijk op school en thuis plaatsvinden, is het steeds weer de vraag hoe bewust en waarderend we de dingen doen.
In veel peuter- en kleuterscholen in het vrijeschool-onderwijs is het vanzelfsprekend dat de juffen en meesters vrijwel dagelijks met de kinderen wandelen. Herfsttafels, kerstversieringen, paasmandjes en zomeruitjes zijn daar algemeen gewaardeerd. De vraag is echter: zien ouders en leerkrachten het als resten van een romantisch verleden, goed voor de kleintjes om echt kind te kunnen zijn, of zien ze het als essentiële bouwstenen voor een nieuwe cultuur?
Welke verhalen, welke toneelstukken, welke liederen en welke leervormen helpen de kinderen zich vertrouwd te maken met de enorme verschillen tussen de vier hoogtepunten van het jaar, en met de manier waarop je de overgang van het ene seizoen naar het andere vormgeeft? Zeker is dat de seizoentafels daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Ik zie ze als een soort moderne altaren voor de aartsengelen, en voor al hun medewerkers en dienaren.
Maar hoe is het voor de kinderen van de basisschool? En voor de jeugd van de middelbare school? Voor de jong volwassenen van de beroepsopleidingen? Op de kleuter- en basisscholen in het vrijeschool-onderwijs wordt nog intensief aandacht besteed aan het vieren van de jaarfeesten, waarbij opvalt dat het paasfeest niet wordt gevierd als het feest van dood en opstanding, maar als een vruchtbaarheidsfeest, met haas, eieren en veel lentegroen. Voor zover ik kan overzien, is het voor kinderen na het negende jaar zo goed als afgelopen met het vieren van de jaarfeesten. Net zoals dat met Sint-Nicolaas gebeurt, komt er dan al gauw een geur van bijgeloof omheen te hangen. Zelfs op de land- en tuinbouwopleidingen, die voor veeteelt voorop, is het jaarverloop meer een storende factor dan een steun en toeverlaat. Omdat de klant altijd alle producten wil kunnen kopen zoals hij of zij die gewend is of in de reclame heeft gezien, moet de boer deze altijd in dezelfde gewenste vorm, kleur en smaak kunnen leveren. Met kunstlicht, verwarming, extra meststoffen, groeihormonen komen we daarbij een heel eind. Maar: een heel eind waarheen?
Wat het onderwijs in de bovenbouw betreft, kan ik me voorstellen dat lerarenteams nagaan welke mogelijkheden er zijn om de vakken die ze geven als extra dimensie van een seizoenskleur te voorzien. Het is immers niet ondenkbaar dat je je plant-, dier- of menskundeperiode in het voorjaar anders vormgeeft dan in de winter. En dat dan niet noodgedwongen, maar met opzet en plezier. Zou dat ook kunnen voor literatuurgeschiedenis, scheikunde, wiskunde? Voor gymnastiek kan dat zeker, als je de buitensporten meerekent. Misschien klinkt dat als wat makkelijk gezegd vanachter mijn bureau. Maar ik kan vanuit de meer dan tien jaren dat ik op de middelbare land- en tuinbouwschool Warmonderhof werkte, verzekeren dat het zelfs met jongeren van zeventien tot tweeëntwintig jaar een dankbare inspanning bleek om samen met enthousiaste collega’s uitvoerig aandacht te geven aan de jaargetijden. Als we ervan overtuigd zijn dat het ons kan helpen om de jeugd beter op aarde te laten landen, haar beter in het hier en nu thuis te laten raken, dan loont het absoluut de moeite. Een goede hulp kan daarbij gevonden worden in diverse songs van popartiesten. Een toenemend aantal van hen stelt zich meer en meer milieuvriendelijk, sociaal bewogen en spiritueel open op: moeder aarde is een issue, zoals dat heet. Zorg voor de aarde wordt door hen als een must beleefd. Het moet ons een zorg zijn, wil zij kunnen overleven.
De beweeglijkheid van het jaarritme
In 1912 publiceerde Steiner een kalender, die misschien het uiterlijk heeft van een onaanzienlijk boekje, maar een groots geïnspireerd document is, waarin hij op een heel speciale manier ingaat op het thema van het meeleven met het jaarverloop, de Seelenkalender, in het Nederlands Antroposofische weekspreuken. Waarom hij dit boek met geen woord noemt in deze voordrachten verwonderde me in eerste instantie zeer. Bij nader inzien vermoed ik dat het hem bij de weekspreuken er primair om ging, ons een instrument te geven om meer gevoel te ontwikkelen voor onze zielsbewegingen. Elf jaar later, toen hij zijn voordrachten over De kringloop van het jaar hield, stond de imaginatieve waarneming centraal van de geestelijke processen die zich in het jaarverloop zelf afspelen. De vorm van beleving die hij toen aansprak, stond in het verlengde van het geesteswetenschappelijke onderzoek: de inspiratie, doorklinkend in de opgeroepen beelden. Op zichzelf zijn de weekspreuken ook het resultaat van geesteswetenschappelijk onderzoek. Alleen is de stemming die daar naar boven komt meer die van ‘doe maar, dan merk je al doende wel hoe het in je gevoel en je denken werkt’ en minder die van een stapsgewijs methodisch onderzoek. De voordrachten over het jaarverloop hebben helemaal het karakter van een dergelijk onderzoek, waarbij de luisteraar van toen en de lezer van nu uitgenodigd worden met de opeenvolgende acties van de onderzoeker mee te kijken en het resultaat van die acties mee te proeven.
In de weekspreuken wilde Steiner beleefbaar maken hoe we ons als mensen door het jaarverloop heen mee kunnen laten nemen door de voortdurend wisselende verhoudingen waarin we ons tussen ons eigen innerlijk en de wereld om ons heen bewegen, en tegelijk ook nog eens tussen de stoffelijke aardewereld onder onze voeten en de geestelijke sterrenwereld boven onze hoofden. Via de weekspreuken, die het jaarverloop van week tot week volgen, kunnen we op die manier in gesprek komen met wat zich innerlijk in ons afspeelt en wat buiten ons in de natuur gebeurt. In de spreuken wordt de hele jaarfeestbeweging zichtbaar. Door de afzonderlijke weekspreuken uitdrukkelijk aan Pasen te koppelen, een in de tijd beweeglijk feest, worden we bij het meebeleven van het jaarverloop uitgenodigd extra creatief en zelfverantwoordelijk met dit beweeglijke aspect om te gaan. Ooit werd vastgelegd dat Pasen valt op de eerste zondag na de eerste vollemaan nadat de zon op 21 maart door het lentepunt is gegaan. Die keuze symboliseert de overwinning van de zonlichte zomerdagen op de maanlichte winternachten. Die beweeglijkheid bij het vaststellen van de paasdatum vind je ook terug in de hele reeks van voorjaarsfeesten die rondom Pasen gegroepeerd zijn, waarvan de datum elk jaar afhankelijk van de paasdatum wordt vastgesteld. Nadat Maria Lichtmis op 2 februari is gevierd, begint de vastentijd op een woensdag, veertig dagen voor Pasen, op zijn vroegst op 3 februari. Palmzondag valt op de zondag voor Pasen. Veertig dagen na Pasen volgt Hemelvaart, op een donderdag. Pinksteren vieren we weer tien dagen na Hemelvaart, op een zondag die altijd ruim voor Sint-Jan zal vallen. Vanaf Sint-Jan tot en met Maria Lichtmis leven we weer met het kalenderjaar als houvast, waarin de feesten op vaste data vallen en dus steeds op verschillende dagen van de week.
We zien kortom dat feesten die geen vaste kalenderdatum hebben, altijd op een vaste dag in de week gevierd worden, terwijl feesten met een vaste kalenderdatum elk jaar op een andere dag in de week vallen.
Wat een prachtige uitdaging is het voor ons begrijpende en meebelevende bewustzijn en daarmee ook voor onze fantasie, om deze opvallende verschillen in het jaarritme praktisch in te vullen. Wat de weekspreuken betreft, betekent het bovenstaande dat je de omgang met de spreuken 45 tot en met 11 aan de veranderende paastijden kunt aanpassen. Iedereen kan dat op zijn of haar manier doen uiteraard. Als Pasen vroeg valt, is het zeker een mogelijkheid om vóór Pasen enkele spreuken samen te nemen en na Pasen enkele spreuken wat langer vast te houden. Onze creativiteit is daar hoe dan ook aan bod. Vanaf Sint-Jan loopt het dan allemaal weer ‘volgens het boekje’.
Het leren omgaan met de beweeglijkheid die de natuur ons biedt en waarbij de feesten in het jaarverloop ons een beweeglijk houvast bieden, is ook een grote hulp om maat en ritme in onze eigen levensloop te vinden.
Jaarfeesten en de menselijke ontwikkeling
Waarom zijn jaarfeesten eigenlijk feesten? Wat valt er te vieren? En wat zijn feesten? Heel algemeen gesteld bestaat een feest uit een gedenkwaardig moment, een moment dat een niet alledaagse aandacht voor iets vraagt en een moment dat tot bezinning oproept over hoe zaken verder kunnen gaan. Een feest omvat dus momenten die gericht zijn op het verleden (gedenken, terugblikken), op het heden (stilstaan bij het hier en nu) en op de toekomst (hoe gaat het verder).
Hoe vier je een feest? Wat maakt het tot een bijzonder moment? Het vieren van een feest, het stilstaan bij een bijzondere gebeurtenis dwingt je tot een zekere mate van onthechting uit je dagelijkse beslommeringen. Je moet telkens even afstand kunnen nemen van je dagelijkse levenspatroon en proberen even contact te maken met een hogere instantie in jezelf om je vanuit een zekere heelheid te kunnen bezinnen op een bijzondere situatie. Een viering is van oudsher ook een ritueel dat met de offerdienst te maken heeft. Zo’n off er bestaat uit gaven, uit geschenken aan de goden. Als we het vieren van een dergelijk feest nu kunnen zien als een uitnodiging om ons te bezinnen op ons menszijn, kan het off er eruit bestaan dat we aandacht en gedachten schenken aan de goddelijkheid in onszelf. We kunnen het besluit nemen om de goddelijke kant in onszelf serieus te nemen en met alle mogelijkheden die we hebben ons ervoor in te zetten die kant verder te ontwikkelen. Zo bezien is het heel interessant dat Steiner met zijn visie op de grote jaarfeesten als de vier gezichten van de aarde de ontwikkeling van de moderne mens uitdrukkelijk verbindt met de ontwikkelingen in de natuur.
Hoe ziet deze integratie van menselijke en natuurlijke ontwikkelingen er in grote trekken uit? Voor Steiner is de natuur niet een eenzijdig fysieke wereld, maar ook een levende, bezielde en geestelijke werkelijkheid. Je wordt als mens in deze natuur geboren en je krijgt je lichamelijkheid vanuit deze natuur geschonken. Het lichamelijke geboorteproces is daarmee een vorm van inperking: vanuit de grote kosmos word je als geestwezen als het ware ingekerkerd in een klein lichaam en moet je leren leven op een, in verhouding tot de kosmos, kleine aarde. Steeds weer begin je op één enkele plek en binnen één sociale gemeenschap. Vanuit deze inperking of samenballing moet je vervolgens proberen je in je eigen lichaam en in dit leven op aarde thuis te voelen. Dat doe je door ervaringen op aarde op te doen, wat plechtiger gezegd: door je gaandeweg te verbinden met de meest uiteenlopende aardse levens- en stervensprocessen zoals waken en slapen, eten en werken, ziek zijn en beter worden. Daarna volgt een fase waarin je stapsgewijs probeert je uit de eerste inperking die je meegekregen hebt, te bevrijden. De bedoeling van deze bevrijding is dat je als mens in staat zult zijn je vanuit vrijheid opnieuw met de aarde te verbinden, vanuit vrijheid nieuwe initiatieven op aarde te ontplooien, als het ware dus schepper te zijn vanuit de spirituele en aardse mogelijkheden die je bezit.
Je kunt dit proces beschrijven als een parallel aan de natuur lopende ontwikkeling, zoals ik hierboven heb geschetst. Maar de processen van inperking, bevrijding en vrije verbinding kun je natuurlijk op elk moment van het jaar, in het klein en in het groot, doormaken en activeren.
Wat vaak een dilemma oplevert bij het bovenstaande proces is de polaire verhouding tussen geest en materie (natuur). Het kan zijn dat we de natuur, juist ook die in onszelf, als gebrekkig, als zondig bestempelen. Een oude oplossing voor dit dilemma bestaat eruit dat mensen manieren zoeken om zich van het aardse los te maken, zich te onthechten en terug te keren naar de vaderwereld van de geest. Maar, kort gezegd, die vaderwereld is sinds het mysterie van Golgotha leger geworden. Christus, als het grootste oriëntatiepunt voor de menselijke ontwikkeling, is niet meer in de kosmische zonnesfeer te vinden, maar in de directe omgeving van de aarde. Hij heeft zich door zijn kruisdood verbonden met de aarde en met de ontwikkeling van de mensheid, en leeft sinds zijn opstanding in de etherische levenssfeer van onze aarde. We zouden dus de aardse, lichamelijke kant van ons menszijn niet moeten verwaarlozen of minachten – we zouden juist de aardse natuur in al haar aspecten moeten opzoeken, we zouden moeten meebeleven wat zich daar aan processen afspeelt om dichter bij onze eigen natuur te komen, die zowel met het aardse als met het goddelijke verwant is. Door de grote bewegingen in de natuur te volgen kun je jezelf herijken. We zijn als mensheid een beetje uit de maat geraakt in de loop van ons emancipatieproces. We komen weer vaster op onze benen te staan door nu vanuit ons zelfverworven bewustzijn met de natuur mee te leven en te beleven hoe daar in een heel concreet ritme de maat voor ons wordt aangegeven. Een volwaardige spirituele beweging zou dus nadrukkelijk dit gesprek met de natuur moeten voeren.
De aartsengelen
Een hoofdthema van deze voordrachten kan ons ongebruikelijk lijken. Voor zover we al iets met jaarfeesten hebben, denken we daarbij niet meteen aan aartsengelen. Maar het zijn de vier aartsengelen Gabriël, Rafaël, Uriël en Michaël, die de vier grote jaarfeesten onder hun hoede hebben en ons aansporen de hierboven geschetste ontwikkeling, die tot een vrije verbinding van de mens met de aarde leidt, voortdurend te gaan. Gezien vanuit de werking van de vier aartsengelen ziet het proces van inperking, bevrijding en vrijheid er als volgt uit:
Gabriël: beperking, samenballing in het aardse bestaan (Kerstmis, geboorte)
Rafaël: verbinding met leef- en sterfprocessen op aarde (Pasen, dood en opstanding)
Uriël: vrijmaken van het oude in ons (Sint-Jan, inspiratie door de Heilige Geest)
Michaël: vrij zijn om het nieuwe te beginnen (Michaël, schepping vanuit intuïtie)
Deze vier fasen kun je zien als incarnatiestappen, of anders gezegd, als manieren om iets op aarde tot stand te brengen, om jezelf hier beneden wezenlijk te aarden. In zijn Kerngedachten van de antroposofie – met als ondertitel ‘Wat Michaël wil’ – beschrijft Steiner al in het begin de vier werkelijkheidslagen: stoff elijke wereld, levende wereld, bezielde wereld en wezenlijke of ik-wereld (Kerngedachten 6-12). Later spreekt hij over vier fasen die in alle scheppingsprocessen te onderscheiden zijn in termen van wezen, openbaring, werking en werk (in de zin van werkstuk). De stoffelijke wereld is het werkstuk, de levende wereld is die van de werkingen, de bezielde wereld die van de openbaringen en de ik-wereld die waarin de wezens puur als wezen aan-wezig zijn. De voordrachten over de jaarfeesten nodigen ons uit om in de opeenvolgende jaargetijden deze vier werkelijkheidslagen te herkennen. Gabriël zorgt voor het op aarde komen van onze lichamelijkheid, en is hiermee verwant aan de Griekse maangodin Hekate. Rafaël wekt ons bewustzijn door ons de sterfelijkheid van ons lichaam te laten ervaren en daarmee ook de opstandingskracht van ons zielewezen. Uriël doet de oproep om ons van ons ik als meester van onze ziel bewust te worden: zelfbewustzijn wekkend. Michaël moedigt ons vervolgens aan om ons vanuit dat oerspirituele ik-bewustzijn in de aardse stoffelijkheid te begeven door in de stof te werken.
Als je je het beeld van de vier jaargetijden in een heldere voorstelling voor ogen roept, kan de imaginatie in je ontstaan waaraan Steiner in deze voordrachten voortdurend refereert. Als je die imaginatie op je in laat werken, kun je beleven dat de vier jaargetijden samen een kruis vormen: horizontaal lente (links) tegenover herfst (rechts) en verticaal zomer (boven) tegenover winter (onder). En dan zie je meteen dat je daarmee ook de plaats van Christus in het jaarverloop voor ogen hebt. Christus die de dood overwon, de Heer van de elementen, Hij die het leven op en met de aarde zin geeft. Michaël heeft de taak om ons daarvan als zelfbewuste mensen bewust te laten worden. Ons daarvan bewust te willen worden, vraagt een off er van ons, omdat we daarmee onze medeverantwoordelijkheid voor de toekomst van de aarde accepteren.
De gouden emmers
De vier grote jaarfeesten hangen op een bijzondere manier met elkaar samen. Steiner beschrijft dit met een beeld, als hij zegt dat de aartsengelen die bij Kerstmis, Pasen, Sint-Jan en Michaël horen, elkaar een gouden emmer doorgeven. Gabriël, Rafaël, Uriël en Michaël werken dus samen om de kringloop van het jaar te volbrengen. De mens die dit jaarverloop bewust doormaakt, kan dan merken dat bij de verschillende feesten een verschillend bewustzijn en verschillende activiteiten van hem worden gevraagd. Gabriël, de aartsengel van de kersttijd, vraagt ons om de werkelijkheid zintuiglijk waar te nemen. Rafaël, de aartsengel van de paastijd, brengt ons op een imaginatief niveau een beeld van leven en dood. In de Sint-Janstijd krijgen we van Uriël inspiraties om de taal van de beelden te leren verstaan en daardoor het beeld van de wereld en onszelf te leren begrijpen. Michaël nodigt ons uit om vanuit onze intuïties te handelen en nieuwe daden te stellen voor een toekomst die we nog niet kennen. Die nieuwe daden moeten natuurlijk op hun beurt geboren worden en gevoed. Daar begint dan voor Gabriël en vervolgens voor de andere aartsengelen weer een nieuwe kringloop. We zijn echter geneigd om de eerste emmer, die Gabriël doorgeeft, enigszins te verwaarlozen. En als ergens de keten van het doorgeven van de emmers wordt doorbroken, valt de samenwerking – en dus het geheel – in duigen.
Van Gabriël naar Rafaël
Gabriël is de aartsengel die zorgt voor alle fysieke opbouw van het leven. Om uiteindelijk tot nieuwe Michaël-daden te kunnen komen, is het noodzakelijk om telkens terug te keren naar de winter, de kersttijd, waarin de wereld in haar zintuiglijke vorm ontstaat: de vorm waarin zij heden ten dage in eerste instantie voor ons ervaarbaar wordt. Het kerstfeest speelt zich weliswaar bij uitstek in onze binnenkamers af, waarbij we ons dus afzonderen van de natuur, maar na het mysterie van Golgotha is Christus in de aardse natuur te vinden en daar moeten we hem dus ook zoeken. We moeten de aarde zintuiglijk blijven waarnemen en een relatie aangaan met onze lichamelijkheid. We moeten op onze voeten gaan staan en onze handen gebruiken, maar we moeten ook een gezonde verhouding zien te krijgen tot zaken als voeding en seksualiteit.
Alle zintuiglijke aspecten van het leven op aarde zijn bedoeld voor het fysieke fundament van ons menszijn. Heel belangrijk is hierbij natuurlijk het gebied van de voeding. Op dit vlak kan al snel een frictie ontstaan met de rol van Rafaël, als die niet goed begrepen wordt. Rafaël is de aartsengel van de genezing. Hij brengt ons imaginatief het beeld van de heelheid van leven en dood in hun kosmische samenhang. Als we Rafaël echter te eenzijdig zouden begrijpen, zouden we kunnen denken dat hij het zonder Gabriël kan stellen. Met andere woorden, de geneeskunde met haar vele therapievormen zou het kunnen redden zonder de basis van een gezonde verhouding tot onze lichamelijkheid, onze voeding, met in het voortraject daarvan een gezonde landbouw. Maar Gabriël reikt Rafaël de gouden emmer aan, wat wil zeggen dat Rafaël Gabriëls gaven nodig heeft om werkzaam te kunnen zijn in de volgende fase. Wij kunnen als mens, om bij dit voorbeeld te blijven, niet alleen genezen door een therapie die ons psychisch ondersteunt. De sleutel tot gezondheid, tot heelheid ligt in een gezonde fysieke basis. We moeten gezond leren eten en drinken en daarbij leren luisteren naar wat ons lichaam ons daarover te vertellen heeft. Op basis daarvan kan Rafaël aan het werk, en kunnen wij, bijvoorbeeld door onze aankopen, op onze beurt een bijdrage leveren aan een gezonde aarde. In de Gabriëltijd, de winter, als de aarde open is voor de kosmos, komen nieuwe krachten de aarde binnen. Zo schept Gabriël onuitputtelijk nieuw leven uit die aarde.
Van Rafaël naar Uriël
Zorgt Gabriël primair voor alle fysieke opbouw, Rafaël wijst ons erop dat we vanuit onszelf een goede verhouding moeten zien te vinden tot alle mogelijkheden en ervaringen die de aarde ons biedt. Om als mens te kunnen bestaan moeten we eten, dat leert Gabriël ons. Rafaël leert ons dat we zoveel moeten eten als nodig is om te kunnen werken; dat we zoveel moeten werken als nodig is om onszelf te kunnen erkennen; dat we voldoende erkenning nodig hebben om onszelf te kunnen ontwikkelen. Het gaat Rafaël uiteindelijk om deze ontwikkeling, onze bewustzijnsontwikkeling. Het paradoxale hierbij is dat elke bewustzijnsontwikkeling ten koste gaat van het leven. Wanneer we ons bewustzijn ontwikkelen, krijgen we automatisch te maken met doodsprocessen. Rafaël wijst ons er met Pasen op dat er een mogelijkheid bestaat om niet aan die doodsprocessen ten onder te gaan, maar ze vanuit onze zelfbewuste geest te overwinnen. Christus is ons daarin voorgegaan: hij stierf lichamelijk, maar ging daar als geestelijk wezen niet aan ten onder. In spirituele zin overwon hij de dood doordat hij opstond in een vernieuwd geestelijk opstandingslichaam.
Als we de werking van Gabriël en Rafaël samen zien, dan kun je zeggen dat Gabriël ons het leven geeft. Hij laat de aarde draaien, de zaden ontkiemen, en hij schept daarmee de grondslag van onze bewustzijnsontwikkeling, die vervolgens door Rafaël verzorgd wordt door ons te confronteren met de processen van dood en opstanding. Rafaël laat zien hoe we die doodskrachten, die met onze bewustzijnsontwikkeling samenhangen, kunnen overwinnen, zoals Christus ons dat ooit heeft laten zien door zijn opstanding. We kunnen zogezegd ons oude lichaam afleggen en een nieuw lichaam aannemen. Maar we moeten daarvoor wel innerlijk afstand kunnen nemen van ons gewone zelf zoals we dat tot nu toe hebben ontwikkeld. En daarmee komen we in de Sint-Janstijd bij Uriël aan. In de vroege zomer helpt Uriël ons vanuit de inspiratie van de Heilige Geest in een flits iets van ons hogere zelf te zien.
In deze fase van zelfreflectie moeten we als het ware een beetje kleiner worden, een beetje afstand nemen van onze vertrouwde ‘persona’ om onze ‘oude huid’ af te kunnen leggen. Heel mooi is dit in de natuur te zien bij veel kreeftachtigen, die alleen kunnen vervellen als ze zich wat kleiner maken. Alleen als ze dat doen, kunnen ze hun omhulsel afleggen. Wat de kreeft lichamelijk doet, moeten wij psychisch doen. Belangrijk daarbij is dat we onze oude persoonlijkheid met dankbaarheid afleggen, dat we met vreugde innerlijk meenemen wat die oude persoonlijkheid tot stand heeft gebracht, en niet vanuit een gevoel van woede of zelfverwijt ons van dit oude verlossen.
Van Uriël naar Michaël
Op verschillende plaatsen in deze voordrachten houdt Steiner een pleidooi voor het bewust vorm en inhoud geven aan het Michaëlsfeest. Op dit herfstfeest worden we opgeroepen in de afstervende, uiterlijke, materiële natuur met haar oneindig vele verschijningsvormen de levende geestwerking te herkennen (denkend) en te erkennen (gevoelsmatig). ‘Ontwikkel de moed om als mens, vanuit je eigen geestbewustzijn, de geest in de natuur te herontdekken. Dat moge de inhoud worden van het nieuwe herfstfeest op 29 september: het Michaëlsfeest van de toekomst,’ zo zegt Steiner het ongeveer. Het doel daarbij is om vanuit dit nieuwe menszijn, dit bewustzijn van de geest die werkzaam is in de materie, de aarde praktisch te vernieuwen. We moeten met Michaël dus iets dóen. Michaëlisch handelen is intuïtief handelen, dat betekent handelen vanuit een toekomst die je niet kunt kennen. Dat lijkt ver weg, maar is toch dichterbij dan we vaak denken: je wordt door niets gehinderd, dus je kunt ‘gewoon dóen’. Het adagium ‘geen woorden, maar daden’ is hier van toepassing. Om tot intuïtieve daden te komen moet je echter eerst je innerlijke draken verbranden. Die draken willen je belemmeren om tot handelen te komen. Twijfel, haat en angst verhinderen dat je de stap naar buiten zet, en maken dat je terugschrikt voor het nieuwe dat zich aankondigt, dat je ervoor terugschrikt om een nieuwe daad te stellen.
We zijn wat het Michaëlsfeest betreft vaak geneigd om bij de imaginatie te blijven hangen. We pakken dit feest tot nu toe te imaginatief op: we hebben er een mooi beeld van, Michaël die de draak bestrijdt met zijn zwaard, en laten het daar vaak bij. Maar het Michaëlsfeest vraagt eigenlijk iets heel anders van ons: vernieuwende daden. Dat we daar niet voldoende toe komen, heeft mijns inziens te maken met het feit dat we het Sint-Jansfeest, dat aan het Michaëlsfeest voorafgaat, te weinig ontwikkeld hebben. Het Sint-Jansfeest, dat eind juni het begin van de zomer markeert, is niet zo ingeburgerd in onze cultuur als Kerstmis en Pasen dat zijn. Het leeft niet zo algemeen. Wat is de kern van het Sint-Jansfeest? Uriël, de aartsengel van dit feest, roept ons met zijn strenge blik op tot (zelf)scholing en (zelf)reflectie. Hij wil ons daarvoor uit onze normale huis-, school-, en werkomstandigheden losmaken en ons uitnodigen om het stramien te bekijken waarbinnen we normaal leven. En daar krijgen we aan het begin van de zomer alle gelegenheid toe. De zomertijd daagt ons uit om ons dagelijkse bestaan eens radicaal los te laten en serieus op pad te gaan om onbekende en verrassende aspecten van de wereld en onszelf te durven ontdekken. En daarbij terug te kijken op wie we waren en wat we deden. Maar ook als we niet op meditatiecursus gaan maar gewoon met de kinderen gaan kamperen, ligt de uitdaging erin om de mogelijkheden die de soms banale vakantierealiteit ons biedt te herkennen en met beide handen aan te nemen. Een oud ritueel is om tijdens het Sint-Jansfeest over een vuur te springen. Dat is een beeld voor de sprong – niet helemaal zonder risico – die je in de zomer waagt om uit je normale bestaan los te breken en met anderen je bestaan onder ogen te zien. Maar we springen niet alleen meer over een vuur. De aantrekkingskracht van het bungee-jumpen, het wind-, golf- en kitesurfen, het steile wand-klimmen, het deltavliegen en de overlevingskampen, zaken die we vooral in de zomer in pretparken en in de natuur kunnen ondergaan, kun je op die manier begrijpen. Uriël nodigt ons in de zomer dus uit om onszelf eens anders te zien en elkaar daarbij te helpen.
We kennen allemaal het bevrijdende en gelukzalige gevoel dat een goed bestede vakantietijd oplevert. Maar daarna vangt het ‘gewone’ leven weer aan en moet je weer ‘gewoon’ aan het werk. Dat kan een flinke domper opleveren. Het liefst zou je niet in je oude patroon terugstappen, het liefst zou je de bevrijdende tijd die de vakantie was willen vasthouden, maar je verstand en je omgeving maken duidelijk dat dit niet kan. Maar is dat eigenlijk wel zo? Is het niet Michaël die je aan het einde van de zomer juist uitnodigt deze draken te verbranden en het oude stuk van jezelf, dat je ontwikkeling nu belemmert, af te leggen? Een stuk dat je jarenlang tot hulp geweest is maar dat nu zijn tijd gehad heeft?
Nog op een andere manier biedt de Sint-Janstijd kansen om terug te blikken, een beeld van onszelf te krijgen en te begrijpen wie we zijn. Het is immers ook de tijd van de examens, de rapporten en getuigschriften, waardoor je kunt zien wat je gepresteerd hebt, wat je bereikt hebt en wat je kunt. Je krijgt ook op deze manier dus een beeld van jezelf aangereikt. Kun je dit beeld goed aannemen, dan heb je het uiterlijke bewijs niet meer nodig. Een mooi Michaël-ritueel kan dan zijn om dit tastbare getuigenis over jezelf uit het verleden letterlijk in het vuur te gooien. Met Michaël is namelijk het moment aangebroken om iets geheel nieuws te beginnen op basis van wie je geworden bent en wat je kunt. Het oude beeld van jezelf, bijvoorbeeld vastgelegd in de vorm van een getuigschrift in een la, zou je daarbij niet in de weg moeten zitten of je moeten verleiden daar veilig op terug te vallen. In dit verband is het de vraag hoe lang het vruchtbaar is op vrijescholen de kinderen hun getuigschriftspreuk te laten zeggen. Hoe geef je ze de ruimte om met het nieuwe en onbekende in zichzelf, hun initiatiefkant, vernieuwend aan de slag te gaan? Als docent is het ook fascinerend je te realiseren dat je in de beoordelingen van je studenten tegelijk ook een spiegel voorgehouden krijgt van je eigen functioneren.
We hebben al met al reden genoeg om ons af te vragen in hoeverre we moedig en open de kansen aangrijpen die het leven (Michaël) ons biedt om onszelf te vernieuwen. Hoe vaak verslapen we ze, pakken we ze niet op, vinden we nieuwe en onbekende zaken eigenlijk maar hinderlijk. We gaan ze dus uit de weg en blijven liever met onze oude vertrouwde draakjes rondfietsen. Het Sint-Jansfeest helpt je echter je draken te ontdekken, die je dan met Michaël moet zien te verbranden. In de tijd tussen Sint-Jan en Michaël gaat het om de vraag of je het oude en bekende onder ogen durft te zien en los durft te laten om een nieuwe stap in het onbekende te zetten en jezelf vanuit de onbekende toekomst te vernieuwen.
Het Michaëlsfeest: vanuit vrijheid actief worden
In de voordracht van 15 oktober in Stuttgart gaat Steiner nog eens uitvoerig in op de Michaël-imaginatie zoals hij die tien dagen daarvoor in Dornach had gegeven. Hij begint met de methodische opmerking dat het imaginatieve schouwen waar hij zich op baseert, ons in eerste instantie met raadselbeelden confronteert. We zien ze wel maar we realiseren ons niet wát we zien. Hij benadrukt daarbij dat een raadsel alleen de moeite waard is om er ons mee bezig te houden, als het over iets wezenlijks gaat, iets wat we eigenlijk goed kennen. Anders is het onoplosbaar en heeft het geen zin er moeite en tijd aan te besteden. Dit is een heel cruciale onderzoeksmethodische opmerking, zeker waar het de natuurwetenschappen en de natuur om ons heen betreft, en een die veel zegt over wat Steiner onder een michaëlische houding verstaat. Ik zal dit met een paar voorbeelden toelichten.
Als we ervan uitgaan dat aarde en mens toevalsproducten zijn, heeft het geen enkele zin naar een echte ratio van de natuurverschijnselen te kijken, anders dan die van ‘hoe kunnen ze in stand blijven na ooit op irrationele gronden te zijn ontstaan’. Als we ervan uitgaan dat planten en dieren chemische mechanismen zijn, hoeven we ons over het gevoelsleven en de levensvreugde daarvan geen vragen te stellen. Toen mensen een paar eeuwen geleden meenden dat mensen met een zwarte huid geen menselijke ziel hadden, hoefde niemand zich zorgen te maken over de zielsgesteldheid van de slaven. Het werd toen als heel vanzelfsprekend aangenomen dat zwarten gewoon geen mensen waren zoals de blanken dat wel waren. Nog ouder zijn de verhalen van stammen die in het Amazonegebied leven. Voor hen waren alleen die stammen menselijk die dezelfde stamtaal spraken als zij. Alle stammen die zij niet konden verstaan, waren in hun ogen geen mensen zoals zij maar een soort van apen, en behoorden dus tot het dierenrijk.
De clou van deze opmerkingen is dat de onderzoeker geheel en al bepaalt hoe de werkelijkheid om hem heen zich verhoudt tot zijn eigen werkelijkheid. Het gaat daarbij natuurlijk meestal om de werkelijkheid van een onderzoeksgemeenschap, maar toch. Als je ervan uitgaat dat de wereld bij toeval is ontstaan, hoef je niet naar de zin van het bestaan te zoeken. Als je ervoor kiest dat alleen alles wat je wegen, meten en tellen kunt ‘echt’ iets is, kom je op een ander wereldbeeld uit dan wanneer je vermoedt dat de hele wereld je in al haar verschijnselen en verschijningsvormen iets te vertellen heeft. Laat staan wanneer je de wereld om je heen als een ‘betoverd familielid’ beschouwt dat erop wacht door ons herkend te worden, om dan in zijn oorspronkelijke wezenlijkheid naast ons te komen staan, klaar om samen op weg te gaan naar een volgende ronde van de aardeontwikkeling. Deze laatste houding klinkt in al Steiners werk door,° impliciet in veel voordrachten en expliciet in de door hem geschreven boeken.
Het bovenstaande is natuurlijk niet alleen van toepassing op de natuur om ons heen. Het geldt ook in volle omvang voor de omgang met onze medemensen. Of het nu om het samenleven en werken met mensen uit andere streken van het land gaat of met mensen uit andere werelddelen, of het nu gaat over mensen met een andere religieuze achtergrond, of over mensen uit andere culturen, overal ligt dezelfde uitdaging voor ons klaar: samenleven met moslims, joden, boeddhisten, zevendedagsadventisten of antroposofen, samenleven met mensen met andere huidskleuren, met andere politieke overtuigingen of met concurrerende initiatieven (industrie en milieubeschermers). Opmerkelijk daarbij is dat je vaak direct om je heen kunt zien dat de ene mens zich spontaan verwant voelt met vogels, honden, katten of paarden, de ander met bomen of planten, meer dan met mensen überhaupt. Weer anderen kunnen juist totaal niets beginnen met wat zij als ongepast sentimenteel geknuffel met de natuur ervaren.
In het kader van deze voordrachten is het de kunst om bewust te beleven hoe de impuls van Michaël ons vrij kan maken om steeds meer vanuit bewuste motieven, dat wil zeggen uit vrije wil, actief te worden. Dat actief worden betreft dus ook onze sympathieën en antipathieën, inclusief onze spontante verwantschapsgevoelens zoals hierboven genoemd.
Samengevat zegt Steiner hier vooral: de aartsengel Michaël helpt ons om onze vrije wil te ontplooien: vrij van alle driften, gewoonten, begeerten en welke innerlijke of uiterlijke dwangen dan ook, die ons in onze dierlijke natuur gevangen willen houden; vrij om open te staan voor de kosmische impulsen, onze intuïties, voor de wil van ons hogere zelf, dat ons meer en meer tot mens, tot ons ware zelf wil helpen worden.
Kunst, religie en wetenschap: van Michaël naar Gabriël
Steiner sluit de voordracht op tweede paasdag 1923 af met de oproep aan ons om een nieuw Michaëlsfeest in te richten, waarin kunst, wetenschap en religie zusterlijk naast elkaar kunnen staan en elkaar aanvullen. Hij noemt in dit verband Pasen de moeder van deze drie-eenheid, en hoopt dat met het Michaëlsfeest deze eenheid opnieuw ontstaat. Religie staat voor het goede en heeft met de wil te maken, wetenschap staat voor het ware en heeft met het denken te maken, en kunst staat voor het schone en heeft met het voelen te maken. In de paastijd zijn deze drie ziele-activiteiten nog als een eenheid ongedifferentieerd te beleven. Als het waar of juist is wat we doen, dan is het ook mooi. Als iets mooi is, is het ook goed en juist. Wat goed is, kan niet onwaar of lelijk zijn. Dat we dit in de paastijd zo ervaren, heeft te maken met het bewustzijnsaspect dat we in die fase weliswaar alle verschijnselen in het gebied van leven en dood leren kennen, maar daar nog niet vanuit onze eigen persoonlijkheid scheppend mee omgaan. Eerst moeten we zelf in staat zijn in het leven te sterven en zo in geestelijke zin opnieuw geboren te worden, om vervolgens op een vrije manier om te kunnen gaan met de drie-eenheid van religie, wetenschap en kunst (willen, denken, voelen).
In de Michaëltijd in de herfst zou je vragen moeten kunnen stellen in plaats van dingen vast te stellen. Het gaat er dan niet meer om te stellen dát iets mooi, goed of waar ís, maar om je af te vragen wat jij mooi, goed of waar aan een verschijnsel vindt. Door dit te doen, ontstaat een differentiatie: jij hebt bewust een individueel standpunt over dingen ingenomen en iemand anders kan daar zijn of haar individuele standpunt naast zetten. Op grond daarvan kan een gesprek ontstaan met als resultaat dat je verschillende oordelen, verschillende zienswijzen met elkaar vergelijkt en waar mogelijk met elkaar verenigt en zodoende afstand neemt van je eigen gewoonlijke ‘persona’. Door je te richten op de zienswijze van de ander is dus de vraag niet: is dit goed? Maar: voor wie of wat en waartoe kan dit goed zijn? En wat kan ik daarvoor doen? Een echte Michaël-cultuur kan alleen gedijen bij vernieuwing. En vernieuwing kan alleen maar ontstaan wanneer mensen zichzelf en de wereld om hen heen in beweging brengen. Door een nieuwe manier van omgaan te zoeken met de levensgebieden die we samenvatten met wetenschap, religie en kunst, krijgt cultuurvernieuwing echt kansen.
Michaël roept ons voortdurend op om te reflecteren, te interpreteren en nieuwe wegen te zoeken. En ook om niet bang te zijn daarbij fouten te maken. Heel algemeen gezegd is de werking van Gabriël, Rafaël en Uriël wat beperkter. Bij hen ligt de nadruk nog wat meer op het kunnen uitoefenen van de taken die voor het dagelijks leven noodzakelijk zijn, waarbij het niet altijd mogelijk of wenselijk is die voortdurend te problematiseren. Een boer moet nu eenmaal ploegen, zaaien en zijn vee en grond verzorgen. De koeien moeten elke dag gemolken worden. Iets dergelijks geldt bijvoorbeeld ook voor huisvaders, medici en pedagogen. Ieder staat elke dag voor een reeks routinetaken die gewoon gedaan moeten worden. Michaël voegt daar in onze tijd echter een kwaliteit aan toe. Hij vraagt voortdurend ons te heroriënteren, ons te laten inspireren door het niet bekende, en de sprong te wagen. In die zin hebben de drie aartsengelen Gabriël, Rafaël en Uriël weliswaar een heel eigen en onvervangbare taak, het is echter Michaël op wie zij zich richten om wat zij de mens aan mogelijkheden te bieden hebben, om te zetten in een impuls die de nog ongeboren toekomst van mens en aarde gestalte geeft: ons stap voor stap helpend om onze draken te doden.
Michaël stuurt ons niet, dwingt ons nergens toe, beïnvloedt niet ons denken, voelen of doen. Het enige dat hij als kampioen van de vrijheid voor ons doet, is ons confronteren met de gevolgen van ons handelen, en dus ook met ons voelen en denken. Bij alles wat we achteraf niet hadden willen doen of juist niet hadden willen nalaten (niet-doen), en ook bij alles waarvan we zeggen dat we het zo niet bedoeld hadden, kijkt hij ons rustig aan: Heus niet? Waarom niet? Had je het anders gekund? Wat maakte dat je het zó deed? Wat vind je er precies erg aan? Erg voor wie precies? Dat soort vragen stel ik me voor dat Michaël stelt, al ben ik me ervan bewust dat dit slechts pogingen mijnerzijds zijn om de diepte van Michaëls blik te doorgronden. Maar de kern van zijn boodschap blijft: zie hoe je bezig bent. En als mens van deze tijd zie je jezelf dan in een veelkleurig en veelvormig pak van waardeoordelen en levensgewoonten, dubbelgangers en gedragspatronen. Niet ik, maar dit of dat in mij maakte dat ik het toen zó deed. Die ditten en datten, die dubbelgangers en schaduwzijden, die zwakten en onhebbelijkheden zijn volgens mij de draken die Michaël verslaat door ze ons aan te wijzen met zijn zonlichte lans. Pas als we in de kern van ons hart ons ware wezen kunnen ontdekken (ontdekken, ont-hullen), en van daaruit al ons handelen (denken, voelen en doen) bewust kunnen doordringen, verwerkelijken we ons menszijn, in navolging van Christus.
* Jan Diek van Mansvelt (1943), studie biologie, docent en directeur Warmonderhof (1973-1986), medeoprichter en bestuurslid Louis Bolk Instituut (1976-1996), bijzonder hoogleraar Alternatieve Landbouw in Wageningen (1980-1989), onderzoeker/docent biologische landbouw aldaar (1990-2000). Sinds 1991 lid Russische Academie van Landbouwwetenschappen, promotie en habilitatie in Moskou (1998). Vele publicaties. Vervroegd pensioen in 2000, sindsdien onafhankelijk consultant.
De tekst van het nawoord van Jan Diek van Mansvelt kwam tot stand in samenwerking met Nard Besseling, bureau voor tekstredactie, auteursbegeleiding en boekproductie Tekst & Uitleg, Spijkenisse.