Soms komt geschiedenis heel dichtbij. Een coronavirus veroorzaakte in 2020 een nieuwe en onbekende ziekte covid-19 en leidde tot een wereldwijde pandemie. Wat het virus precies doet en hoe en wanneer het werkt, werd onderwerp van onderzoek door de wereldwijde wetenschappelijke gemeenschap. In Nederland, en ook in veel andere landen, werd het openbare leven noodgedwongen teruggebracht tot een minimum, in een poging de besmetting zoveel mogelijk in te dammen. Een ongekende situatie sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. De gedachten van menigeen gingen dan ook terug naar de geschiedenis van honderd jaar geleden, naar 1918.
Toen brak de Spaanse griep uit aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. De geschiedenis kwam heel dichtbij, omdat men toen net als nu besmetting alleen wist te voorkomen door afstand tot elkaar te houden. Bij besmetting gold de regel: isoleren en in quarantaine plaatsen. Men kon alleen wachten tot het virus uitgeraasd was. Zo is wat in het verleden is gebeurd, ook voor nu van belang. Alleen is in die honderd jaar de gezondheidszorg en de algemene hygiëne vooruitgegaan en heeft de wetenschap vaccins weten te ontwikkelen die een uitbraak van al bekende virussen kunnen indammen. Maar helaas is dit virus nieuw.
Geschiedenis. Het verleden werkt door tot in het heden, het is medebepalend voor hoe het leven er nu uitziet. Maar hoeveel valt er werkelijk te leren van het verleden? Want het mag duidelijk zijn dat het verleden zich nooit op dezelfde manier herhaalt, altijd zijn bij vergelijkbare gebeurtenissen de omstandigheden weer anders.
Als we kijken naar het wereldgebeuren in de tegenwoordige tijd, dan vallen twee aspecten op. In de eerste plaats speelt het zich voortdurend en tot in detail als het ware onder onze ogen af. De media brengen ons ieder moment van de dag op de hoogte van ontwikkelingen overal in de wereld. En het nieuws komt niet alleen van de pers, ook politici, regeringsleiders en gewone burgers sturen via social media hun eigen bevindingen en meningen de wereld in. Daarmee komt het tweede aspect in beeld. De berichtgeving is vol tegenstrijdigheden, onduidelijkheden en zelfs ‘nepnieuws’. We raken er steeds meer aan gewend om rekening te houden met allerlei invloeden op ons sociale en politieke bestel. We beseffen dat belangrijke krachten verborgen blijven achter de uiterlijke gebeurtenissen. Niet weinig mensen voelen zich overgeleverd aan dit goeddeels verborgen krachtenspel.
Deze realiteit doet dus een stevig appèl aan ons onderscheidingsvermogen. In een tijd waarin politieke leugens regeren en cijfers gemanipuleerd worden, is het belangrijk om helder te denken, om eigen gedachten en oordelen te vormen en ons ervan bewust te zijn dat we vooral de buitenkant van het wereldgebeuren zien.
Het lijkt niet overdreven te spreken van een crisis van de waarheid. Maar er is meer. In de twintigste eeuw luidde de Club van Rome de noodklok over de kritieke gezondheid van onze planeet. Nu, in het eerste kwart van de nieuwe eeuw, dringt pas echt door hoe dramatisch het met het leven van de hele aarde gesteld is, de mensheid incluis. Met deze noodsituatie zijn alle grote vraagstukken van deze tijd direct verknoopt: geopolitieke belangen, economische ongelijkheid, wetenschappelijke controverses, aantasting van de menselijke vrijheid door ideologische manipulatie alsook door inzet van Big Data.
Steeds meer mensen voelen aan dat noch politici noch wetenschappers de sleutel tot de oplossing hebben. Niet alleen de aarde, de mensheid zelf verkeert in crisis en is op een nulpunt beland. Dit besef werkelijk toe te laten vergt moed. Want daarop volgt direct de vraag: wat kan ik, wat moet ik, wat ga ik eraan doen? Klein denken helpt niet. Vinden denkers als Yuval Harari of Rutger Bregman daarom zoveel weerklank? Zij denken groot. Zij schetsen een geschiedenis van de mensheid, hoe verschillend ook, en stellen vandaar de vraag hoe om te gaan met het nulpunt, met de crisis van deze tijd.
In zekere zin dezelfde weg bewandelt Rudolf Steiner in de hier verzamelde teksten. Hij kijkt ook uitvoerig terug en laat zien dat de tijd waarin wij leven werkelijk een nieuwe tijd is. Wij moeten als huidige mensheid onze eigen geschiedenis maken. Dat konden en hoefden de mensen in eerdere fases van de geschiedenis niet. Zij zaten als mensen ook anders in elkaar dan wij, zij waren volgens Steiner van nature ‘spiritueel’. Uitlopers van die spirituele aanleg zijn overigens onder veel niet-Europese volken tot in de twintigste eeuw bewaard gebleven. Deze mensen leefden in verbondenheid met hogere machten, die zij hun goden of voorouders noemden en die hen inspireerden.
In het eerste deel van dit boek, in voordrachten die Steiner eind 1910 in Stuttgart hield, laat hij aan de hand van de levenswegen van een aantal historische figuren zien hoe de mensheid in de loop van de geschiedenis vanuit de geestelijke wereld werd geleid. In de daarna opgevoerde tekstfragmenten uit andere voordrachten beschrijft Steiner bovendien hoe en wanneer verschillende klassen van geestelijke wezens hun werking ontplooiden – van een eerst diepingrijpende sturing in de vroegste cultuurperiodes, tot een meer afstandelijke leiding in latere tijden. Deze verborgen geschiedenis is aan haar eindpunt gekomen. De mensheid staat inmiddels ‘los van god’ op eigen benen. Nu wacht de geestelijke wereld op de scheppende gedachten en daden van de mensen. Dit is de open toekomst die zo duidelijk voelbaar voor ons ligt.
Naast deze algemene ontwikkelingstendens wijst Steiner op het gegeven van reïncarnatie en karma, dus van individuele ontwikkelingslijnen die de geschiedenis mee vormen. Want de mensen die in het verleden optraden en in wisselwerking met elkaar hun ervaringen opdeden, verschijnen ook later weer op het wereldtoneel. Met andere woorden, wij, met al onze hebbelijkheden en onhebbelijkheden, waren in eerdere fases van de geschiedenis ook op aarde aanwezig. In welke dan precies, wat we daar toen deden of nalieten, met wie we verbonden waren of in onmin leefden, is ons weliswaar niet bewust, maar we brengen de oogst ervan mee naar deze tijd. Rudolf Steiner duidt dat aan bij de personen die hij in deze voordrachten beschrijft. Daarmee worden er lijnen in de geschiedenis zichtbaar die mede berusten op de ontwikkeling van individuele mensen in hun onderlinge relaties.
Een duidelijk voorbeeld hiervan is het vriendenpaar Gilgamesj en Enkidoe, waarmee Steiner zijn betoog begint, en het vriendenpaar Aristoteles en Alexander de Grote. Een van de allereerste overgeleverde verhalen, het epos over Gilgamesj, werd zo’n vijfduizend jaar terug in de tijd in spijkerschrift opgetekend op kleitabletten. Die tabletten zijn bij verschillende opgravingen tevoorschijn gekomen. Assyriologen hebben de teksten kunnen vertalen. Gilgamesj verschijnt erin als een heerszuchtig vorst die zijns gelijke niet kent. Door tussenkomst van een hogere macht vindt hij uiteindelijk zijn evenknie in Enkidoe. Dan heeft hij een echte levensvriend. Wanneer deze vriend sterft, wil Gilgamesj hem niet kwijt, en hij gaat daarom op zoek naar onsterfelijkheid. Achter de beeldende beschrijvingen van zijn verre zeereizen, dwaaltochten en beproevingen ligt een verborgen werkelijkheid: zijn omzwervingen vormen een innerlijke inwijdingsreis van zijn ziel. Maar hij mislukt in zijn streven, hij weet de proef die tot inwijding en onsterfelijkheid moest leiden niet te doorstaan. De inwijding mislukt. In de beeldentaal van dit verhaal herkennen we de menselijke gevoelens en emoties van Gilgamesj, ook al leefde hij rond vijfduizend jaar geleden.
Vervolgens maakt Steiner in zijn betoog een sprong naar tweeduizend jaar later, naar het Griekenland van de wijsgeer Aristoteles. Dan zijn we niet meer bij een mensheid die nog haar houvast zoekt bij een zich terugtrekkende godenwereld, maar maken we de geboorte mee van de filosofie, van het zelfstandig reflecteren op mens en wereld. Van Aristoteles zijn de nodige geschriften overgeleverd, die tot op de dag van vandaag worden gelezen en gewaardeerd. Net als bij Gilgamesj is bij Aristoteles sprake van een hem dierbare speciale vriend, niemand minder dan zijn leerling Alexander de Grote. De vriendschap is even sterk als die tussen Gilgamesj en Enkidoe, dat is een overeenkomst. De vele tochten van Gilgamesj zien we terug bij Alexander, die een groot deel van de toenmalig bekende wereld doortrekt en verovert. Ook hij was een echte alleenheerser, voor wie alles moest wijken. De verbintenis tussen deze twee mensen is dus door verschillende levens heen blijven bestaan.
Zo schetst Rudolf Steiner nog de levens van enkele andere historische personen, die in een later tijdperk onder andere namen opnieuw geschiedenis maken. Daarmee nadert hij ten slotte de nieuwe tijd, ons eigen tijdperk, waarin bewustzijn en wetenschap een grote rol spelen en waaruit de directe geestelijke leiding zich steeds verder heeft teruggetrokken – zodat wij vrij onze wegen kunnen kiezen en tot eigen inzichten kunnen komen. En dat kunnen we door licht te laten schijnen in ons bewuste denken en steeds weer de vraag op te roepen die Parcival vergat te stellen: ‘Wat is het wezen, wat is de kern van wat zich nu nog voor mij verbergt?’
Nog een enkel woord vooraf
Wie niet of nauwelijks bekend is met het werk van Rudolf Steiner, zal misschien moeten wennen aan de stijl van de volgende teksten. Al is gestreefd naar een soepele vertaling, woordkeus en zinsbouw weerspiegelen toch gewoonten van ruim een eeuw geleden. Verder zijn twee dingen belangrijk om te weten.
Wat volgt, zijn weergaven van mondelinge voordrachten, geen lezingen die de spreker op papier had gesteld. Steiner sprak à l’improviste, en wat hij zei, werd gestenografeerd en later uitgetypt. Het resulterende verslag werd niet door hem nagezien en bevat dus zeker onnauwkeurigheden en mogelijk ook fouten.
Ten tweede had de spreker een publiek voor zich dat al min of meer bekend was met de antroposofie. Waar de tekst dus een zekere achtergrondkennis veronderstelt, verwijzen wij naar aantekeningen die basale aanvullende informatie bieden. Een bijzonder rijke achtergrond bij de nu volgende Verborgen geschiedenis biedt ten slotte het nawoord van samensteller Frans Lutters.