menu

Search
Close this search box.

Sterrenwereld en de mens – nawoord

In dit boek wordt de grootsheid van de sterren- en planetenwereld behandeld. Dat is niet alleen een machtig geschenk op aarde, maar ook een noodzakelijke bagage voor het leven na de dood. Als je dit beseft, kun je er als het ware innerlijk uit eerbied voor knielen. Tegelijk kan het een machtige stimulans zijn om op weg te gaan en meer van de sterrenhemel te leren begrijpen en doorvoelen. Hier en nu.
Michiel Rietveld
Loading...

Steun ons

Berichtenservice

Mijn eerste ontmoeting met sterrenkunde was in de zevende en de tiende klas van de Haagse vrijeschool, waar ik hierover les kreeg van kanjers van leraren. Ook mijn vader, Chris Rietveld, zat voor de Tweede Wereldoorlog op de Haagse vrijeschool. Mijn oma stuurde hem daarnaar toe nadat zij als jonge vrouw was geïnspireerd door antroposofische lezingen. Over antroposofie werd thuis en op school niet theoretisch gepraat, antroposofie werd geleefd. Pas in militaire dienst en later aan de Landbouwuniversiteit Wageningen bleek mij dat er ook totaal anders over de wereld kan worden gedacht. Bijvoorbeeld dat alleen de materie meetelt, want die is reëel en kan tot in detail worden onderzocht.

Aan deze universiteit organiseerden we in het kader van het Studium Generale allerlei lezingen. Hotel de Wereld zat stampvol toen we Maria Thun, bekend door haar ‘zaaikalender’, waarin het verband tussen sterren, planeten en landbouw wordt gelegd, hadden uitgenodigd. Na de studie begon ik het studiecentrum voor landbouw en voeding Kraaybeekerhof in Driebergen. In de eerste jaren gaven Dick van Romunde en Rinke Visser wel ‘sterrenweekends’. Toen een van hen plotseling ziek werd, was de keus: de deelnemers afbellen of zelf les geven. Ik besloot het laatste te doen, wat mij sindsdien met sprongen vooruit heeft geholpen. In de jaarcursus ‘aarde-mens-kosmos’ die wij vele jaren achtereen gaven, maakte ik dankbaar gebruik van het boek Antroposofie en astronomie van Elisabeth Vreede.

Nog een laag dieper raakte mij de sterren- en planetenwereld, toen ik de Esoterische Cyclus ging volgen. Daarin wordt op een grootse wijze de inwijdingswijsheid over de samenhang van het lichaam, de ziel en de geest meegedeeld. Desondanks, of misschien wel daardoor, worden de voordrachten in De sterrenwereld en de mens door mij hogelijk gewaardeerd. Ik zou elke lezer willen aanraden: verbaas je over de inhoud, leef er een tijd mee. Maar realiseer je dat een invoelend en begrijpend inzicht in de sterren- en planetenwereld een weg van jaren, zo niet van decennia is. Maak telkens kleine stapjes. Ik kan echter ook zeggen: het zal vele incarnaties duren voor we de grootsheid van ons mensenzijn in kosmisch verband doorgronden.

Werkelijkheidszin

De grote betekenis van De sterrenwereld en de mens is volgens mij vooral dat de antroposofie een werkelijkheidszin kan laten ontstaan voor de opgaven van de astronomie. De astronomie kan in een nieuw daglicht worden geplaatst, waardoor de grootsheid van de sterrenwereld beter gevoeld, ervaren en ook meer gezien kan worden. In De sterrenwereld en de mens wordt deze werkelijkheidszin op zeer veel gebieden ontwikkeld. Naast de fysiek-zintuiglijke wereld krijgen de levende wereld, het psychische aspect van de mens en zijn morele uitdagingen ten opzichte van de aarde een nieuwe betekenis vanuit het gezichtspunt van de astronomie.

Tijdens mijn studie in Wageningen moest ik voor het vak technisch tekenen het profiel van een stuwtje ontwerpen. Dit was ten behoeve van de kanalisering van de Hierdense Beek, die destijds voor vele miljoenen guldens is uitgevoerd. Men ging daarbij niet over één nacht ijs. Vele weldenkende, hooggeleerde koppen hadden zich ermee beziggehouden. Zij hadden allemaal een heel nuchtere, praktische kijk op de zaak: er zouden geen overstromingen meer optreden, er zou veel meer hoog renderend gras groeien en er konden veel meer koeien grazen op die ‘uiterwaarden’.  Dertig jaar later heeft men de Hierdense Beek weer laten meanderen, maar wel voor een veelvoud van de oorspronkelijke miljoenen. Al die nuchtere, praktische maatregelen werden weer ongedaan gemaakt. Reden: de nieuwe grassoorten groeiden slecht, de grond werd te droog en de vele koeien die er liepen kregen problemen met hun hoeven. Het was destijds weliswaar een nuchter en praktisch idee, maar het had geen werkelijkheidsgehalte.  Als ik verhalen over de zorg, over ontwikkelingen in het onderwijs of over euthanasie lees, verbaas ik me telkens weer hoe ogenschijnlijk nuchter en praktisch alles kan worden benaderd. Soms zie je echter dat vroeg of laat de wal het schip keert. Hoeveel moeite en geld zou er niet kunnen worden bespaard door een werkelijkheidszin te ontwikkelen die van het grote geheel uitgaat, van mens en aarde. Vaak lijkt het of alle scherpzinnigheid van een nuchtere en praktische wetenschappelijkheid op het gebied van het leven de plank mis slaat.

Laten we afzien van wat de plant in haar stoffelijkheid gemeen heeft met de fysiek-minerale wereld en laten we haar beschouwen als levende entiteit die continu aan verandering onderhevig is. Een verandering die zichtbaar wordt in groeien, bloeien, verkleuren en verwelken. We leren zien dat de plant totaal open naar haar omgeving is, ze is één en al proces. Zo vormt ze in haar ontwikkeling een spiegel van de omgeving. Nergens verlopen processen vanzelf, altijd is er een drijvende kracht voor nodig. Die drijvende kracht is een energetisch complex, dat zich kenmerkt door voortdurende verandering. De activiteit van ontstaan en vergaan is de zijnskwaliteit van het leven. Gaan we als boer, pedagoog of geneeskundige om met levende wezens, dan moeten we deze zijnskwaliteit leren kennen.

De genoemde energetische entiteiten worden in veel natuurbeschouwingen ook wel ‘natuurwezens’ genoemd. Zo zijn er natuurwezens die zich bezighouden met verdichtingsprocessen, andere zijn er voor oplossingsprocessen en weer andere voor het verbinden en vernieuwen. In alle volkeren worden ze benoemd, natuurlijk altijd met een lokale naam. Hier in West-Europa werden de verdichtende wezens bijvoorbeeld gnomen genoemd. Kenmerk van deze wezens is dat voor hen waarnemen en weten gelijktijdig plaatsvinden. Het zou mooi zijn wanneer we als mens deze kwaliteit zouden kunnen ontwikkelen door onbevooroordeeld en open waar te nemen en door in ons denken elk onderdeel te plaatsen in het grote geheel. Niet abstract, maar vanuit de werkelijkheid bewust kennend.

In het verleden vormden daartoe religie, kunst en wetenschap een vanzelfsprekende eenheid. Sinds we ons in de ‘nieuwe tijd’, dus sinds de vijftiende eeuw, geleidelijk intellectueel bewust werden van onze omgeving, gingen deze drie ieder huns weegs. Kunst, wetenschap en religie kwamen steeds losser van elkaar en zijn nu (in 2018) volstrekt gescheiden. Het zal in de rest van de eenentwintigste eeuw een enorme uitdaging zijn om met een wetenschappelijk en logisch, maar ook invoelend denken mee te stromen met het levende: innerlijk objectief, met een helder en niet slapend bewustzijn. Om dat te kunnen, moet een wetenschappelijke aanpak verbonden worden met een kunstzinnig vermogen. Dan kan ook het bewustzijn groeien dat het leven onderhevig is aan een groot kosmisch krachtenspel, een krachtenspel dat we met de grootste eerbied en nederigheid kunnen leren kennen.

We kunnen dan ervaren dat de plant een machtige leermeester is om het leven als zodanig te leren kennen. We gaan zien dat de plant een spiegel van haar omgeving is. We krijgen er een gevoel voor en kunnen tevens gaan inzien dat ons eigen leven eveneens, ofschoon anders dan de plant, niet alleen samenhangt met onze directe leefomgeving, maar ook met de omgeving van de aarde, met sterren en planeten, met astronomie. Dus, hoe vreemd dat tegenwoordig ook mag klinken: astronomie is geen ver-van-mijn-bed-show, maar heel intiem en dicht bij ons.

Wanneer het om het leven gaat, is het voor de hand liggend als eerste ‘buitenaardse’ stap de zon nader te beschouwen. Natuurlijk als lichtbron, maar ook als levensbron: geen enkel plantproces kan zonder (zon)licht. Het moeten wel uiterst energierijke entiteiten of wezens zijn die met zoveel kracht het hele planetenstelsel, inclusief de aarde, van licht voorzien. De wezens van de zon werden al in een vroeg stadium van de mensheid aangeduid als de Elohim. Zij worden later de Exousiai of Geesten van de Vorm genoemd. In de ontstaansfase van de aarde en de mensheid maakten zij als Archai, of Geesten van de Persoonlijkheid hun mensheidsstadium door. Omdat zij hun mensbewustzijn lang geleden hebben ontwikkeld onder heel andere omstandigheden dan er tegenwoordig op aarde heersen, bezien zij ons geworstel met het leven nu op aarde met een groot empathisch gevoel. Zij leven intensief mee met onze vreugden en verdriet, en ook met onze morele hoogstandjes en onze morele beerputten. Kortom, ze houden van ons.  Zo kunnen we ons voorstellen dat in oude esoterische scholen en in deze tijd in de antroposofie wordt gesproken van een drievoudige zon – de zon als licht-, levens- en liefdesbron.

Een natuurwetenschappelijke visie op de zon

Nederland vervult tot op heden een vooraanstaande rol in het internationaal onderzoek naar de zon. Nederlandse wetenschappers zijn over de hele wereld uitgezwermd om daar onderzoek te leiden, dan wel te doen. De centrale vraag daarbij is: ‘wat is de zon en waar haalt zij haar energie vandaan?’ Die vraag kent een geschiedenis die teruggaat tot in de verre oudheid. In alle  oude culturen werd de zon als een geestelijk wezen gezien en beleefd. Vooral het tweede deel van die vraag, over de oorsprong van haar energie, is sinds de oude Griekse tijd een belangrijke vraag geworden.

Het is veelzeggend om dat spoor tot aan het heden te vervolgen. In de oude Griekse tijd was het duidelijk: die enorme energiebron kon niet anders dan door een immens grote stapel brandend olijfhout veroorzaakt worden. Men berekende zelfs dat die stapel de omvang moest hebben van de gehele Peloponnesos. Toen steenkool als verwarmingsbron werd ontdekt, is de Griekse optie vervangen door een enorme brandende steenkoolsintel. Daarna werd de zon een brandende gasbol. Begin vorige eeuw heeft het er kort naar uitgezien dat de energie die bij kernsplitsing vrijkomt een verklaring gaf voor de onmetelijke zonne-energie. Maar nu weet men het vrijwel zeker: het is een vorm van permanente kernfusie.

Als je je deze geschiedenis voor de geest haalt, kun je verbaasd zijn over deze kernfusie-optie. In ieder geval over de zekerheid die men er nu in meent te kunnen proeven. Astrofysicizijn zich ervan bewust dat ze hooguit vier procent van het universum begrijpen.

Dit geeft dus enige ruimte voor nieuwe en andere wegen.

Het Boerhaave Museum in Leiden wijdde in 2006 een tentoonstelling aan het zonneonderzoek, waarin de rol van ene Willem Julius (1860-1925) mij bijzonder trof. Deze Julius was een vriend van Einstein, een vriend in de geest. Ze kenden elkaar, en waardeerden elkaar enorm. Ik dook in het werk van Willem Julius, die de oprichter van sterrenwacht Sonnenborgh in Utrecht was. Hij had op basis van de toenmalige nieuwste ontdekkingen in de fysische natuurkunde een door collega’s niet begrepen theorie ontwikkeld: bij enorme energiebronnen vertonen de spectraalanalyses, een meetmethode voor het licht, een rare sprong: de zogenaamde spectraalanomalieën. In deze anomalieën wordt het licht gelijk- ofwel parallel gericht.

De theorie die Julius ontwikkelde was dat de energie die van een punt uitstroomt het omliggende gas doet ontbranden en dat dit, met zijn enorme hitte, het licht dat daardoor ontstaat, gelijkricht. Het gevolg daarvan is dat de zon als een schijf verschijnt. Volgens Julius is de zon dus een energiepunt met onvoorstelbare kracht.

In de voordrachten in dit boek komt het geesteswetenschappelijke onderzoek van Steiner tot een ander machtig en indringend beeld van de zon.

Zons- en maansverduisteringen

Laten we nu als werkhypothese de situatie in het oog vatten dat de zon niet alleen licht geeft en de bron van het leven is, maar dat ze ook de krachtbron van de liefde is.

Ik begin met een alledaags voorbeeld. Een moeder gooit in een opruimbui een dierbaar popje van haar kind weg: ‘het speelt er toch niet meer mee’, of ‘het is al zo oud’. Binnen de kortste keren vraagt het kindje: ‘Mama, waar is het popje?’ Moeder vertelt het, het kind wordt heel boos en gaat vervolgens uit zijn bol. Als de liefde van de moeder voor haar kleintje die boze bui opvangt, verdwijnt die als sneeuw voor de zon. Als moeder direct na de ‘ontdekking’ het huis verlaat omdat ze moet werken, wordt die boze bui sterker en beïnvloedt dagenlang de stemming van het gezin. Dit is een alledaags klein voorbeeld van wat zich bij zons- en maansverduisteringen in het groot afspeelt.

De wilsimpulsen van de mens stromen als geestelijke krachten de kosmos in, goede zowel als slechte wilsimpulsen. Hier op aarde leiden deze tot goede of slechte daden. De slechte daden worden evenals de goede ingeschreven in het geestelijke ‘herinneringsboek’ van de wereld, de akashakroniek. Maar voordat deze slechte daden worden ingeschreven, vangt de onvoorwaardelijke en belangeloze liefde die als morele kracht uit de zon stroomt, deze slechte wilsimpulsen op en ‘verbrandt’ deze impulsen in haar ‘warmtekracht’. Dit ontlast alleen de kosmos. De individuele mens krijgt in het leven na de dood nog wel met de gevolgen van zijn slechte daden te maken, voor zover hij er in het aardse leven niets mee heeft gedaan.

Bij een gedeeltelijke of totale zonsverduistering gebeurt fysiek gesproken het volgende: de maan schuift tussen de aarde en de zon, dat wil zeggen, ze staan dan op één lijn. Maar geestelijk gezien wordt op die manier de zon als liefdesbron afgeschermd. Daardoor worden de slechte wilsimpulsen niet ‘verbrand’ en kunnen ze ongehinderd het wereldruim bevuilen. De hoge geestelijke wezens die hier als tegenstanders van de mens baat bij hebben, zijn de luciferische wezens.

Een maansverduistering werkt vergelijkbaar. Om het gezinsvoorbeeld nog eens te gebruiken: stel dat een kind het idee heeft opgevat ‘ik ga van school af, ik spijbel en kom nooit meer terug’. Als er thuis een liefdevolle sfeer heerst en een stemming van verwachting: ‘wat zou onze oogappel wel gaan worden?’, leidt een dergelijke rebellerende impuls meestal niet tot daden. Maar als de ouders bijvoorbeeld gaan scheiden, wordt die stemming doorbroken. Dat is dan dé gelegenheid voor het kind om het besluit om nooit meer naar school te gaan werkelijk uit te voeren.

In het heelal is een maansverduistering het volgende fysieke verschijnsel: de maan staat in de (slag)schaduw van de aarde. De aarde houdt het zonlicht tegen waardoor dit de maan niet kan bereiken. In deze voordrachten uit De sterrenwereld en de mens worden we gewezen op de geesteswetenschappelijke observatie dat juist dan negatieve gedachtewezens uit de kosmos, die normaal door de zon worden gezuiverd, bij een maansverduistering ongehinderd de aarde bereiken. Degenen die daar gevoelig voor zijn, krijgen dan een zwaardere taak om in het morele te blijven.  Wellicht is bij dit thema het beeld van een ventiel behulpzaam. Een ventiel laat lucht, stoom of water ontsnappen als ergens de druk te hoog wordt. Wat ontsnapt heeft op de hele inhoud van bijvoorbeeld een ketel invloed. Een zons- en een maansverduistering zijn beide te zien als een ventiel, zij het met een tegengestelde uitstroomrichting. Bij een zonsverduistering opent zich een ventiel waarmee boze wilsimpulsen van mensen de kosmos instromen. Bij een maansverduistering opent zich een ventiel dat boze gedachte-impulsen naar de aarde laat stromen.

Zo kan het bericht van een zons- of maansverduistering ergens ter wereld een oproep betekenen om extra alert te zijn en wellicht zelfs om vanuit het bewustzijn van het hart met meditatieve kracht de spirituele schade te proberen te beperken.

De herontdekking van de hemel

De grote bijdrage van Descartes, Copernicus, Kepler en Newton aan de stroomversnelling die met de Nieuwe Tijd begon, is niet te onderschatten. Het zijn stuk voor stuk iconen van vooruitgang, ze brachten ons in een volgende en noodzakelijke bewustzijnstoestand. Hun bijdrage markeerde het begin van een bewustzijn waarin het geloof in een vanzelfsprekende geest-werking achter de mens en de natuur werd overwonnen. Voor het eerst namen we in kennende zin afstand van het onzichtbare. Met onze eigen geest, ons eigen denken, gingen we op weg om de wereld te leren kennen zonder onbewuste ballast uit het verleden. We waren als het ware een net uit het ei gekropen gansje en we bestempelden het eerste dat we zagen tot ‘moedergans’. In ons geval was dit wat wij met onze zintuigen konden waarnemen, iets anders bestond er niet. Dit leidde tot in onze tijd tot een vrijwel totale ontkenning van de geestkracht die in de materie werkzaam is.

In de vroege Middeleeuwen was daar nog wel ruimte voor. Het begrip ‘lichtkracht’ bijvoorbeeld was net zoveel waard als ‘zwaartekracht’. Met het geleidelijk verslingerd raken aan de zintuiglijk waarneembare wereld kreeg het begrip zwaartekracht de overhand. Een kracht die terneerdrukt. Als je aan het eind van een dag hard werken doodmoe op de bank neerploft, zul je na enige tijd merken dat je weer verfrist raakt en zonder moeite weer kunt opstaan. Je bent minder zwaar, je voelt je als het ware opgetild. Het lijkt of een deel van je gewicht door de weer herstelde levensenergie is opgezogen en geneutraliseerd. Alle wezens die doordrongen zijn van deze lichtkracht hebben een creatief vermogen om met de zwaartekracht om te gaan.

Lichtkracht, ook etherkracht of levenskracht genoemd, is essentieel voor alles wat leeft. Deze de zwaartekracht tegenwerkende zuigkracht, die werkt vanuit het heelal, is gecentreerd in de zon. Levenskracht behoedt het leven ervoor uit elkaar te vallen. Ziekteprocessen bij plant, dier en mens zijn vaak fenomenen van een verminderde, verzwakte levenskracht. Bij het sterven laat het levenskrachtenlichaam het fysieke lichaam los en begint direct de fysieke afbraak.

Het is een wonderlijk idee dat, terwijl u dit leest, de planeten die zich rond de zon bewegen, en ook onze maan, een stuk, of een heel klein stukje, zijn opgeschoven in een weergaloos stromend spel van steeds andere verhoudingen ten opzichte van de aarde en elkaar. Wie ooit bij een rivier of beek heeft gestaan, weet hoe de continue veranderingen in het water de essentie van water uitmaken. Panta rei, alles stroomt, is een oud Grieks inzicht. In die tijd duidde men alle krachten die ergens met continue verandering te maken hadden met het begrip ‘water’ aan. Zo dus ook het continu veranderende planetaire stelsel.

Waar komen al die machtige vormen in de plantenwereld vandaan? Waarom wordt een paardenbloempluisje weer een paardenbloem en geen duizendblad? Feitelijk is het een wonder dat we ons als boer niet nerveus en gespannen hoeven af te vragen wat er na het insemineren, na het bevruchten, zal worden geboren en wanneer. Na negen maanden komt er een koe- of stierkalf uit. In stallen hangen overzichtslijsten waarop precies staat wanneer bijvoorbeeld Bella-3 een kalf krijgt.

We kunnen ons afvragen waar de vorm, de structuur van het levende vandaan komt. Komt die uit de aardse stof, met andere woorden een eitje en een zaadje komen samen, dan wel stuifmeel daalt neer op een stamper, en verder gaat alles vanzelf. En dit alles zou het resultaat zijn van wat we graag de evolutie noemen. Maar als het niet zo zit, hoe dan wel? Kunnen we de oorsprong van vorm en structuur buiten de aarde vinden, in de sterren- of planetenwereld? Als we nog verder gaan dan de veranderende planetensferen komen we bij de vaste sterrenhemel uit. Kan het zo zijn dat het indrukwekkende hemelgewelf voor de vormgeving van al het leven op aarde zorgt? Gelukkig staan tussen dat hemelgewelf van de vaste sterren en de aarde de verbindende en verhoudingen scheppende planeten. Gaat het dan om dat hele hemelgewelf of maar een deel? En speelt dan een rest geen rol of speelt ze tweede viool?  In deze uitgave wordt heel indringend uitgelegd hoe het menselijk lichaam en al wat vorm heeft, zijn oorsprong heeft in de krachten die uit de dierenriem komen. Hier zou een kleine oefening voor de lezer een hulp zijn: teken op een papier een sterrenbeeld dat je kent. Daarna teken je uit je hoofd twee sterrenbeelden van de dierenriem, zoals ze aan de hemel te zien zijn. Voor velen zal dit een frustrerende ervaring zijn, tussen ‘ik doe maar wat’ en ‘geen idee’. Je draagt dus geen bewust beeld van de sterrenhemel in je, terwijl je toch daaruit gevormd bent.

Het is te hopen dat in een landbouw van de toekomst en in een toekomstgerichte geneeskunde of pedagogie deze inzichten weer levend worden. Hoeveel restanten van medicijngebruik moeten er nog door het riool gaan voordat een aan de dierenriem georiënteerde geneeskunst in het met het hart verbonden menselijk denken ontstaat? Vroeger was dit een vanzelfsprekend, maar slapend inzicht. Men handelde ernaar zonder het zich wakker bewust te zijn. In de (nabije) toekomst moet weer veroverd worden dat de mens zelfstandig ervoor kiest om met een wakker bewustzijn naar dit inzicht te handelen. Daaraan geven deze voordrachten van Steiner een krachtige impuls.

Het lemniscatisch wereldbeeld

Het lemniscatisch wereldbeeld dat in de eerste vier voordrachten van deze uitgave uitvoerig besproken wordt, is vooralsnog een van de lastige thema’s uit dit boek. Hierbij komen alle bewustzijnstoestanden samen die in de komende eeuwen nodig zijn om de beoogde ontwikkeling van de mensheid in positieve zin mogelijk te maken. Ik beschrijf die in vier niveaus.

Niveau 1: Het (h)erkennen van de grootsheid van ons huidige driedimensionale bewustzijn, waar de drie dimensies staan voor boven-onder, links-rechts en de lineaire tijd, ofwel kloktijd.

Wandelen in de bergen heb ik bijvoorbeeld altijd beschouwd als een machtige driedimensionale ervaring: rondom zie je al dat heerlijks van de bergen. Boven je zie je de pas waar je overheen moet, onder zie je dat mini-mini-vrachtwagentje op dat minimale weggetje, dat jij een paar uur eerder met levensgevaar bent overgestoken. Je schat in hoeveel tijd het kost voor je op de pas bent. Je bent echt aardeburger!

Niveau 2: In een bewustzijn komen waar verleden, heden en toekomst een geheel worden. Het hele leven is als beeld in het ‘nu’ aanwezig. Je bent als onderdeel van dit ‘vlak’ in een beeldend, imaginatief bewustzijn gekomen. Elke ‘blikrichting’ is onderdeel van een vlak, een samenhangend geheel.

Niveau 3: In dit bewustzijn is alleen nog ‘richting’ aanwezig. Een oneindige lijn. Een bewustzijn dat tot de sterren reikt. Dit wordt wel een inspiratief bewustzijn genoemd. Dit is de laag waarop de beelden van het tweede niveau betekenisvol gaan spreken.  Niveau 4: Hier is alleen geest. Dit wordt wel een intuïtief bewustzijn genoemd. Hier is alle ervaring tegelijk een ontmoeting, een doordringing. Hier geldt: waarnemen is weten. De sprekende beelden uit het derde niveau laten zich ‘zien’ en kunnen begrepen worden. We komen dus in hetzelfde bewustzijn als dat van de gnomen, maar dan volledig bewust.

In de gewichtloze toestand van de ruimtevaarder is de vraag wat boven is en wat beneden een wat abstracte vraag. Ook al huist de ruimtevaarder nog geheel in de aardse sfeer van de capsule. Komen we voorbij de maansfeer, dan zullen we met ons bewustzijn van ruimte en tijd zeker prachtige uitzichten hebben. Kunnen we echter met dat fysiek-zintuiglijke bewustzijn ook toegang krijgen tot de geestelijke dimensie van de maansfeer?

Hoe zou dat zijn als we voorbij de zon komen? Zou daar niet een nog hoger bewustzijn worden gevraagd, om geestelijk waar te nemen wat daar wezenlijk gebeurt? Een ruimtevaarder zou daar ook kunnen zijn, als fysiek mens in een aardse ruimtecapsule, een stukje aarde waarbij de radioverbinding met het basisstation van existentiële betekenis is.

Mochten we na de zon uitsluitend met ons bewustzijn tot voorbij de sterrenhemel willen geraken, dan zal daar een intuïtief bewustzijn voor nodig zijn. Dan zijn we geest onder geesten.  In de astronomie is het een bekend fenomeen dat ons gehele planetaire stelsel met een duizelingwekkende vaart van 630 miljoen kilometer per jaar (ruim 450 keer de afstand van de aarde tot de zon) richting het sterrenbeeld Hercules gaat. Het sterrenbeeld Hercules vind je halverwege een lijn die van de Boogschutter naar de poolster kan worden getrokken. Dat betekent dat de aarde niet om de zon draait, maar haar op enige afstand volgt net als de overige planeten.

Sinds Newton spreken we over een elliptische baan van een planeet die wordt bepaald door zijn massa. Als de aantrekkingskracht zo’n belangrijke rol speelt, kan het niet anders dan dat die kracht wederzijds is. Dus ook de zon is onderhevig aan de aantrekkingskracht van de aarde en de overige planeten. Deze krachten leiden haar af van een rechte lijn naar die apex van de zon in het sterrenbeeld Hercules.

Vergelijk deze beweging eens met het volgende. Iemand fietst met een constante snelheid van 15 km/uur. Er wordt stevig op de pedalen gedrukt. De schouders gaan op de fiets van voren naar achteren en weer terug. Heel ritmisch, om en om. Stel, het is donker en op de schouders zit een lampje. Dan zie je als toeschouwer zowel van voren als van opzij een afwisselend verlangzamende en versnellende beweging van dit lampje met een gemiddelde snelheid van 15 km/uur, zeker als het lichtpuntje geleidelijk van de ene schouder naar de andere schouder verhuist. Met enige fantasie kun je in de te verbinden lichtpunten een lemniscatische beweging zien. Niet dat je na een rondje weer terug bent in deze lemniscaat: omdat die fietser een bepaalde snelheid heeft, is de lemniscaat als een spiraal uit elkaar getrokken. In de kosmos wordt een dergelijke ‘uit elkaar getrokken’ lemniscaat gevormd door de beweging van ons planetaire stelsel naar het sterrenbeeld Hercules. Het is een troostrijke gedachte dat het wel driehonderd jaar geduurd heeft voordat het geocentrische wereldbeeld van Ptolemaeus overal vervangen werd door het heliocentrische wereldbeeld van Copernicus, nadat dit voor het eerst was beschreven. Het wordt inmiddels op alle scholen geleerd als het meest eenvoudige model om de bewegingen van de planeten aan de sterrenhemel te verklaren.

In onze tijd, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, is het zaad dat Steiner in de eerste decennia van de vorige eeuw met een lemniscatisch wereldbeeld heeft gelegd mijns inziens zover gerijpt dat het kan gaan kiemen. Het is een imaginatieve uitdaging om ons voor te stellen dat we over twee eeuwen met enige historische verbazing het wereldbeeld van Copernicus bezien. Dat wereldbeeld zal dan als het ware allang zijn uitroeptekens hebben verloren.

Het is grandioos om je voor te stellen dat de aarde, samen met het hele planetenstelsel, met een duizelingwekkende vaart per uur een afstand van ongeveer twee keer de omtrek van de aarde (80.000 km) aflegt en opschuift naar de apex van de zon in het sterrenbeeld Hercules. Alle planeetbewegingen gaan daarin mee. Elke zogenaamde elliptische baan is een enorme versimpeling: het is in feite een spiralende baan. Aan de hemel gedragen de binnenplaneten Venus en Mercurius zich daarbij anders dan Mars, Jupiter en Saturnus. Dat is mooi te zien op de Sterren- en planetenkalender die Liesbeth Bisterbosch sinds 1996 jaarlijks verzorgt: de binnenplaneten dansen om de zon en Mars, Jupiter en Saturnus maken als ze tegenover de zon staan schommelende lussen.

Eigenlijk zijn deze feiten en redeneringen, die met een gewoon ruimtelijk inzicht voorgesteld kunnen worden, een soort opmaat voor een veel grootser inzicht dat Steiner ons in zijn werk voorschotelt. Dan moeten we ons realiseren dat al het stoffelijke, ook een planeet, een tegenhanger heeft in een imaginatieve ruimte, die hiervoor het tweede niveau werd genoemd.

Nu is het curieus dat de beroemde geleerde Stephen Hawking het begrip tegenruimte ook bezigde. Hij zei dat elk fysiek deeltje in een tegenruimte zijn tegendeeltje, zijn ‘counterpart’, heeft. Men formuleerde de theorie van de zwarte gaten, waarin materie moest verdwijnen door extreme zwaartekrachtwerking. Ze werden zwarte gaten genoemd omdat volgens deze opvatting zelfs licht daar niet uit kon ontsnappen. Naast deze zogeheten donkere energie zou er ook donkere materie bestaan. Alles bij elkaar dus een donkere tegenruimte, die omdat zij geen licht of elektromagnetische straling uitzendt, niet met gewone middelen te detecteren is.

Steiner vertrekt van een ander uitgangspunt: bij iedere planeet in de fysieke ruimte hoort in de etherische ‘tegenruimte’ een etherische tegenpool. Een machtig beeld openbaart zich van een etherisch planetenstelsel, met de zon als etherisch middelpunt, dat het fysieke planetenstelsel, eveneens met de zon als middelpunt, doordringt.

In dit imaginatieve beeld heeft dus elke planeet een dubbele kwaliteit. Ook de mens heeft deze dubbele kwaliteit: gedurende de tijd dat hij slaapt en gedurende de tijd dat hij wakker is. We hebben een lichaam in de fysieke wereld dat tijdens de slaap in bed blijft liggen en zich daar verder ontwikkelt, ouder wordt. Als mens trekken we ook geen cirkels of gesloten ellipsen door het leven. We raken elke nacht een stapje verder in onze biografie. Geen dag is hetzelfde, dat zou een dodelijke versimpeling van het menselijk bestaan zijn. In onze biografie zijn we steeds weer een stukje verder opgeschoven.

In de microkosmos weerspiegelt zich de macrokosmos. Wij doorlopen als mens in de afwisseling van waken en slapen een lemniscaat die in de tijd uit elkaar is getrokken. Die lemniscaat is een afspiegeling van een machtige lemniscaat die het planetenstelsel ons voordoet.

De grootsheid van de menselijke gestalte en de menselijke geest

De intieme relatie tussen de buitenwereld en onze binnenwereld, de sterke werking van de buitenwereld op de binnenwereld, zowel op de orgaansystemen als op onze ziel, wordt in deze uitgave telkens vanuit een ander gezichtspunt beschreven, en dat raakt mij diep. De voor ons onvoorstelbare krachten van de dierenriem, die in de oude Egyptische tijd nog te beleven waren, liggen ten grondslag aan de vorming van ons lichaam. Dat is nog steeds zo, zowel in de tijd voor de geboorte als ook tijdens ons leven. Alles wat onbewust, of grotendeels onbewust, in ons lichaam plaatsvindt, dat wordt door een hoger geestelijk wezen dan de mens verzorgd en gekoesterd.

Door dit inzicht kreeg een van de eerste boeken van Steiner, Waarnemen en denken, voor mij een extra dimensie. Ons lichaam wordt van binnenuit gevormd, maar dit wordt geleid door krachten en beelden uit kosmische hoogten. Onze huid als buitenste vorm van het menselijk lichaam is het uiterste resultaat van de dierenriemwerking. Die buitenste dierenriemkrachten zijn  doordrongen van in de dierenriem werkende geestelijke werelden. Daaraan danken we het dat de huid zich kan omvormen tot het zintuigorgaan van het oog. Dankzij de zintuigen kunnen we de wereld waarnemen. Voornamelijk met het oog, dankzij het uiterlijke licht. Maar we kennen ook de verhalen van mensen die plotseling blind zijn geworden. Zij versterken hun andere zintuigen.

Stel je nu eens voor dat er nog een ander zintuig wegvalt. Je wordt bijvoorbeeld ook doof, of je kunt niet meer ruiken, enzovoort. Als je je heel levendig voorstelt dat er steeds meer zintuigen wegvallen, verlies je daarmee ook bijna het bewustzijn dat je bestaat. Hoewel de zon nog schijnt, de herrie op straat gewoon doorgaat, is het voor jou aardedonker en doodstil geworden. En toch, we kennen ook de uitdrukking ‘er gaat me een licht op’. Dat licht heeft niets met het uiterlijk licht te maken. Het is een bewustzijnslicht. Om je dat licht echter bewust te worden, heb je je denken nodig. Dit is een spannend moment, je wordt geconfronteerd met de vraag: ben ik mijn hersenen, of heb ik mijn hersenen? Dat is eigenlijk een vraag waarop ieder mens in het leven zelf een antwoord moet vinden.

Stel dat de dierenriemkrachten het lichaam hebben gevormd, dan zijn de zintuigen ook gevormd door hogere geestelijke krachten. Zijn dan ook onze fysieke hersenen eigenlijk niet veel meer dan een door dierenriemkrachten gevormd instrument? Zou het dan mogelijk zijn dat het denken een geschenk is van wezens ‘hoger dan of achter’ de dierenriem en daarmee een zintuig is geworden om die diepste geestwereld zelf waar te nemen? Dan zou in het denken de potentie liggen van een bewust wakker geestelijk zintuig.

Maar in tegenstelling tot lichamelijke zintuigen moeten geestelijke zintuigen ontwikkeld worden, ze ontstaan pas door een innerlijke scholingsweg te gaan. Voor menigeen in onze tijd is dit een brug te ver. Maar als je bij wijze van spreken nog mijlen hebt af te leggen, kun je beter op weg gaan dan langs de kant van de weg gaan zitten en nadenken over hoe lang je er wel over zou doen.  In de scholingsweg die Steiner op vele plaatsen beschrijft, ligt de proviand voor onderweg. Uit eigen ervaring kan ik zeggen: die proviand wordt steeds lekkerder en geeft steeds meer energie. Echter, je moet dan wel in beweging komen. Dat heeft met de wil te maken. Niet met de gedachte ‘ik wil op weg’, dat is een wensvoorstelling. Daar zijn we heel goed in. Echt op weg gaan is een wilsactiviteit. Je kunt bijvoorbeeld ’s avonds in bed eens liefdevol terugkijken op de dag. Niet door de bril van ‘wat was de bedoeling’ of ‘wat had ik allemaal willen doen’, maar heel ontnuchterend: ‘wat heb ik vandaag gedaan?’ Extreem gesproken: alleen wat ik gedaan heb, heb ik ook gewild. Dat is zoals gezegd heel ontnuchterend, maar ook zeer leerzaam.

Je kunt dit een vorm van tegenwoordigheid van geest noemen.

Tegenwoordigheid van geest heeft met activiteit te maken. Stel je voor dat je iets ziet vallen; op hetzelfde moment ben je in actie en net voor het de grond raakt, vang je het op. Je was helemaal in je wil aanwezig zonder dat je dat wist, maar je wil ‘wist’ het wel.  Iets dergelijks kan ook met dit boek worden gedaan. Iedere lezer zal wel merken dat dit boek niet zomaar een tekst is, waarin je kunt wegdromen en prettig kunt ronddobberen. Dit boek vraagt om een versterkte concentratie. Je kunt het, zoals bijna alle voordrachten en boeken van Steiner, als een oefenweg zien om wil in het denken te brengen.

Waar vinden de wilskrachten hun aangrijpingspunt in het lichaam? In de stofwisseling en ledematen. Vanuit de hele kosmos komen de geestelijke krachten die vormend in ons lichaam werkzaam zijn op een voor ons onbewuste of halfbewuste wijze. Alleen dit idee al wekt verwondering en ontzag. In het denken ligt de mogelijkheid om bewust in de geest te leren waarnemen. Daarvoor is een lange maar noodzakelijke oefenweg nodig die individueel, uit eigen beweging, kan worden opgebracht. Juist in dit woord ‘kan’ ligt de ultieme vrijheid van de mens besloten.

Via het denken is de ware geestelijke wereld ervaarbaar en bereikbaar. In het willen zijn we als mens hier op aarde het meest geestelijk. Maar ook daarin heerst vrijheid, namelijk: waar richt je je wil op? Richt je die op de noden van de aarde, op het materiële, of op de geestelijke wereld? De beide laatste richtingen kunnen voor je het weet zwaar egocentrisch gekleurd zijn. De noden van de aarde, van de medemens zijn een ster waarop je je alleen met liefdekracht voor de ander of het andere kunt richten.

Ik kan het niet laten om hier een lans te breken voor een voeding die de relatie aarde-kosmos optimaal verzorgt. Een voeding vanuit de biologisch-dynamische landbouw, die voor het verzorgen van geestelijke en kosmische krachten en van aardse minerale krachten praktische handvatten biedt. Waardoor de huid van de aarde, de bouwvoor, zo levend mogelijk wordt gemaakt, door de aandacht en liefde die ervoor wordt opgebracht, samen met een passende en zorgvuldig toebereide bemesting. En waarbij ook met sterren en planeten rekening wordt gehouden bij zaaien, planten en bemesten. In de biologisch-dynamische landbouw, met het internationale keurmerk Demeter, wordt daar nu al mee gewerkt. De potentie van deze landbouw voor de toekomst ligt er misschien wel in dat door menselijk handelen en menselijk  harte-bewustzijn de huid van de aarde, de bouwvoor tot een zintuig wordt.

De kosmisch-geestelijke invloeden in de levensmiddelen uit de biologisch-dynamische landbouw ondersteunen je in het proces om voorbij de dierenriem te komen, zoals hiervoor beschreven is. Ze ondersteunen je in je wilskracht, om je zowel voor de noden van de aarde in te zetten als vanuit eigen kracht je geestesoog te ontwikkelen. De aardse en geestelijke wilskrachten worden vanuit de huid van de aarde, de bouwvoor en via de menselijke stofwisseling versterkt. Je eet jezelf met biologisch-dynamische groentes dus niet de hemel in, maar je versterkt je krachten hier op aarde om het aardse fysieke werk te doen in het licht van de geest.

Natuurlijk ontbreekt er in deze ‘polariteit’ nog een onderdeel: het oordeelsvermogen voor wat nu het juiste is om te doen, en het juiste om te denken. Tegenwoordig leeft men vaak in de veronderstelling dat het oordeel iets van het hoofd, van het denken is. Als dat zo was zou de wereld er echt heel anders uitzien. Hoeveel tijd wordt er niet verdaan met vergaderingen op elk niveau, doordat er met het hoofd wordt gedacht en gestemd. Stel dat een zaak is aangenomen. Maar een deel van de ja-stemmers staat er in zijn gemoed, zijn gevoel, niet achter, waardoor uiteindelijk datgene waar ‘ja’ tegen gezegd is, toch niet gebeurt.

Een echt oordeel wordt niet gevormd door het denkende hoofd, maar door het voelende hart. In deze uitgave wordt magistraal beschreven hoe ons menselijk circulatiesysteem, onze bloedsomloop, en alle organen vanuit een stromende, continue veranderende beweging zijn ontstaan. Ons hart is dus ontstaan vanuit de stroming van ons embryologisch bloed. Hoe groot is de misvatting dat het hart een pomp is die het circulatieproces in beweging zet, terwijl het dus in feite andersom ligt.

Waar komen de krachten voor de circulatie dan echter wel vandaan? In deze voordrachten worden we erop gewezen dat daar de grootse krachten die werkzaam zijn vanuit de stromende en telkens veranderende posities en dynamiek van de planeten, verantwoordelijk voor zijn. De zon, als representant van ons hele planetenstelsel, is verbonden met de aardse representant van het circulatieproces: het hart. Een proces waarbij zowel in de bloedsomloop als in de ademhaling de voelende mens aardeburger wordt. Pas als het idee dat het hart een pomp is, gesneuveld is, zal er ruimte zijn om het hart als ziele-orgaan bewust tot een invoelend en warm oordeelsorgaan te maken. Een orgaan om onbaatzuchtige en dus dienende liefde, in tegenwoordigheid van geest, in de wereld te laten uitstromen.

De taal van de kosmos

De aarde is uit een oernevel ontstaan. Die oernevel was doordrongen van geest. Alle voorbije fasen van de aarde-ontwikkeling zijn uit een oernevel ontstaan. De verhouding geest en substantie is in elke fase anders. Zo zal ook de volgende fase van de aarde, de Jupiterfase, als een oernevel beginnen, maar met een hoger geestgehalte. Die geest zal vooral bestaan uit ervaringen van de mens, opgedaan in onze huidige, vierde aardefase. De menselijke geestervaringen zoals ze in ons huidige wilsleven tot uitdrukking komen, zullen de basis zijn voor de vorming van de Jupiterfase. Ook onze zon is ooit ontstaan als resultaat uit vroegere tijden. Onze wilsstromingen gaan nu naar de zon. Die wilsstromingen worden in de zon gekoesterd. Wanneer daarvoor de tijd aanbreekt, zullen die beschikbaar komen voor de Jupiterfase.

In vroegere tijden wist men van deze wilsrelatie met de zon. Wanneer je een existentiële vraag had, doordrongen van wil, dan richtte je die tot de zon, of beter: tot de zonnewezens. Maar niet alleen tot de zon. Weliswaar was de zon destijds de belangrijkste en centrale vraagbaak voor zeer serieuze vragen over de ontwikkeling van mens en mensheid. Maar men kon ook passende vragen stellen aan bijvoorbeeld de Marswezens of de Jupiterwezens. Daarvoor bestonden er Mars-, Mercurius-, Venus- dan wel Jupiter- en Saturnusmysterieplaatsen of -tempels.

Als je je met existentiële, van wil doortrokken vragen tot die planeetwezens richtte, dan kreeg je niet direct antwoord. Soms kwam dat weken, soms jaren later. Voorwaarde voor het vernemen van het antwoord uit de betreffende planeetsfeer was wel dat je jezelf open stelde; en het was vanzelfsprekend dat je daarvoor in je ziel ook de passende reinheid had verkregen. Wat we nu als planeten aan de hemel zien is alleen maar een fysieke, samengetrokken verdichting van een hele planeetsfeer, van een systeem. In onze tijd kunnen menselijke gedachten, gevoelens en onze wil nog steeds als zielssubstantie de kosmos in stromen. Daarmee creëren we de kiem voor toekomstige aardefasen.

Op een indringende manier geldt hier dat de toekomstige fase van de aarde door de mens zelf bepaald wordt. Goede, schone en ware gedachten, gevoelens en wilsimpulsen bewerkstelligen een andere toekomst dan slechte, lelijke en onware. Zo ontstaat een nieuwe kosmologie, een nieuwe kosmisch-geestelijke vrijheidsleer, die een moreel appel aan ieder individu inhoudt.

In dit kosmisch gebeuren speelt de maan een belangrijke rol. Zij spiegelt niet alleen het zonlicht, maar ook de hele kosmos; alles wat daar in geestelijke zin gebeurt wordt door de maan naar de aarde gespiegeld. Venus en Mercurius zetten hun spiegelende werking vooral in om datgene wat de mens hier op aarde denkt, voelt en wil, naar de kosmos te spiegelen. Het is bijna aandoenlijk om in deze voordrachten te vernemen hoe Venuswezens vooral goed opletten wat de Marswezens te zeggen hebben op wat zij aan menselijke zieleroerselen dienen te spiegelen. Mercuriuswezens hebben bij hun spiegelende werk vooral interesse in het niet-zintuiglijke van de mens. Zo kan geestelijk zichtbaar worden dat Venus en Mercurius de eigenlijke dragers zijn van impulsen van de mensheid. Zij behoeden en verzorgen wat karmische substantie is. De maan zorgt ervoor dat we de juiste erfelijkheidsstroom vinden als we uit de kosmos weer op aarde komen.

Steiner vertelt in deze voordrachten dat in een verre toekomst de Saturnuswezens hun met warmte doortrokken kosmische wijsheid over vroegere aardefasen aan de mensen mee gaan delen. De wezens die Jupiter tot centrum hebben, brengen het menselijk denken, onze wijsheden, in beweging. Daarom spelen zij een grote rol in de volgende aardefase. Dan zal de mens zich het beeldende, imaginatieve denken verwerven.

Marswezens, zo leren we in deze voordrachten, werken in de spraak, door het spreken heen, of beter nog, door het spraakorgaan. Overal in de kosmos, in elke spirituele laag, zijn echter niet alleen goede geesten, maar ook kwade, tegenstrevende geesten. Zo hebben de goede Marswezens hun tegenhanger in Marsdemonen. De goede Marsgeesten staan ten dienste van de gedachte-overbrenging in vrijheid. De Marsdemonen voegen daar een oneigenlijke overtuigingskracht aan toe.

De binnenplaneten Maan, Venus en Mercurius zijn lotsbepalend doordat zij de aardse menselijke gebeurtenissen spiegelen. De buitenplaneten Saturnus, Jupiter en Mars kun je leren zien als uitdrukking van de vrijheid; het zijn ‘mensenbevrijdende’ planeten. De zon schept daartussen een harmonisch evenwicht.

Decennialang heb ik in mijn agrarisch werk en in het lesgeven geleefd met de ‘landbouwcursus’ die Steiner in 1924 heeft gegeven. Daar behandelt hij ook de zon als een intermediair tussen buiten- en binnenplaneten, waarbij het verschil tussen beide goed invoelbaar is. De buitenplaneten bedienen zich van de zonnekracht, de zonnestralen. De werkingen van de binnenplaneten worden ondersteund en gedragen door zonnewerking. De zon heeft dus een centrale rol in het planetenstelsel.

De buitenplaneten zijn vooral werkzaam in de levende plantenwereld die zich aan het eenjarig zonneritme van de aarde deels onttrekt, zoals bomen en struiken. Hun blaadjes zijn dan te zien als een eenjarige plant op het meerjarige hout. De eenjarigen zelf zijn geheel en al onderhevig aan het aardse zonneritme.

We zien hierin het verschil in winter en zomer. In de winter heeft het uiterlijke leven van de bomen zich goeddeels in de aarde teruggetrokken en zijn hun karakteristieke vormen het best te bestuderen. Het duurzame, meerjarige element heeft in de zomerperiode een eenjarig element. Dit grootse ritme, dat buiten ons gebeurt, is herkenbaar in onszelf.

Deze jaarcyclus weerspiegelt zich in het menselijk dagritme van waken en slapen. Als een mens in bed ligt en diep slaapt, is hij niet aanspreekbaar, alleen het fysieke en levenslichaam liggen in bed. Het astrale lichaam en het ik bevinden zich in een andere wereld. Telkens komen we als we slapen in die sferen terug. ’s Morgens duiken we weer in het fysieke en etherlichaam die in bed liggen, en ervaren dat als wakker worden. Dan manifesteren we ons weer in de wereld. Maar na een tijd neemt de behoefte aan rust of slaap weer de overhand.

Het wakkere dagbewustzijn is dus beperkt in de tijd. Het astrale lichaam en het ik van de mens gaan over in een andere fase, in de slaap. Als we inslapen is het vaak nuttig om vraagstukken waar je mee rondloopt neutraal voor je te zien. We roemen het nut van de nacht door de uitdrukking: ‘er een nachtje over slapen’.  In de landbouwcursus wijst Steiner de boeren erop dat de zomer met zijn uiterlijke manifestaties van het leven eigenlijk een slapende periode is, terwijl de wakkerheid van de aarde het sterkst is in de wintertijd. In de winter opent zich de aarde voor kosmische impulsen, die zich later in haar lente- en zomertooi manifesteren.  De biologisch-dynamische preparaten worden in september in de aarde gebracht. Ze doen daar winterwijsheid op en in het voorjaar worden ze weer opgegraven. De preparaten worden gebruikt om de plant te ondersteunen in haar verbinding met de aarde bij de kieming en de groei. De openheid voor de kosmos ondersteunt de plant echter ook om vrucht te zetten en te rijpen, zich te verbinden met al datgene wat door de zon op aarde werkzaam is.

Wanneer een beekje in een rivier stroomt, treden doorgaans aan de randen wervelingen op. Ook luchtlagen die over elkaar heen schuiven veroorzaken daarboven wervelingen. Bij een zekere vochtigheid van een van de lagen ontstaan dan vaak schapenwolkjes. Vanuit de aarde komen de krachten en stoffen van de aarde; uit de kosmos, en van de zon, komen de krachten van het universum. Door oefening kun je leren zien dat de vorm van de afzonderlijke plantenblaadjes uit een werveling is ontstaan van een aardse stroom en een kosmische stroom die elkaar doordringen. Op die manier kunnen we het wezen, de essentie van de plant beter begrijpen.

Als je dit geleerd hebt, kun je ook begrijpen dat er, toen geneeskunde nog echt geneeskunst was, zogenaamde kruidenmensen bestonden die konden waarnemen welke geneeskruiden iemand nodig had. Zij zagen hoe verschillende wezensdelen bij iemand uit elkaar lagen of te dicht in elkaar zaten, en zochten vervolgens naar een plant die dat verstoorde verband door haar specifieke verhouding tussen het aardse en kosmische kon herstellen.

Wat de verschillende planeten voor werking hadden, was vroeger onderdeel van de inwijdingswetenschap. Nu is dat te vinden in de antroposofie van Rudolf Steiner. Misschien kun je ook zeggen dat dit de kosmische stroom, de idee van de plant is, die vanuit wereldgedachten naar de aarde stroomt. Datgene wat vanuit de aarde omhoog stroomt, wordt door aardse wil gedragen. Zo ontstaan bewondering en begrip voor de geneesplant.

De grote uitdaging voor de eenentwintigste eeuw is dat we volbewust wetenschap, kunst en religie weer bij elkaar brengen. Accepteren en leren kennen van het bovenzinnelijke als werkzame kracht betekent dan ook een vernieuwing van de religie.

De dierenriem als systeemopstelling

Steiner citeert in deze voordrachten de filosoof Schelling. Die heeft ooit gezegd: ‘Waar is de zon anders dan waar zij werkzaam is?’ Dat is een mooie zin om over te mediteren. Het kan bijvoorbeeld zijn dat je aan het vergaderen bent en er komt iemand de zaal binnen en vanaf dat moment voelt alles anders. De binnenkomer vult de hele ruimte, en heeft, ook al zegt hij of zij niets, een geweldige uitstraling. Als iemand anders binnenkomt, kan het zijn dat niemand het opmerkt. De zon, met haar geweldige uitstraling, doordringt de gehele ruimte met haar werkzaamheid, zij is letterlijk overal.

Sinds een aantal jaren zijn zogeheten systeemopstellingen behoorlijk populair. De techniek is goed toepasbaar op heel ver schillende gebieden. Oorspronkelijk ging het erom familieverhoudingen helder te krijgen. Maar later kwamen er ook ondernemingsopstellingen en coachingsvraagstukken bij, tot overheidsvraagstukken toe. Daarbij is een professionele, gespecialiseerde begeleiding vaak noodzakelijk. Altijd staat de vraag waar het om gaat centraal. De vraag is leidend in het proces.

Fascinerend is dat er in een goed geleide opstelling daadwerkelijke spanningsvelden ontstaan. Die kunnen ook worden verwoord, door mensen die niet met het uitgangsprobleem of de uitgangsvraag zelf te maken hebben. Diegene die het vraagcentrum bemant, geeft aan waar iemand in de opstelling moet staan en hoever van hem af. Tussen de fysiek gescheiden personen ontstaan krachtlijnen en krachtrichtingen die worden gevoeld en waarmee kan worden gewerkt.

Ook de kosmos kan als een grote familieopstelling worden beleefd. De aarde is dan het vraagcentrum en de sterrenbeelden van de dierenriem staan er als in een familieopstelling omheen. De aarde, maar ook ieder afzonderlijk mens, heeft een andere verhouding tot de Stier dan tot de Boogschutter of de Maagd. De kosmos is op die manier een van krachtvelden doordrongen entiteit. Zelfs de continu van plaats veranderende planeten kunnen zo worden beschouwd.

Dat vraagt om een toelichting. Na mijn vrijeschooltijd werkte ik enige tijd bij een groot warenhuis op de administratie. Af en toe kwam de chef van die afdeling langs. Nooit vroeg hij mij iets, nooit leek hij in mij geïnteresseerd. Tot ik opeens te horen kreeg dat ik zeer beviel, mocht blijven en dat ik moest nadenken of ik er niet permanent wilde werken. Ik stond paf en vroeg aan hem: ‘Hoe kunt u dat nou beoordelen, ik heb u nooit wat laten zien, en u vroeg mij nooit iets?’ Toen verklapte hij mij dat hij dit deed via de ‘multi-momentopname’. Hij zei: ‘Telkens als ik binnenkom, neem ik in een flits het hele afdelingsschouwspel in mij op. Jij was altijd geconcentreerd aan het werk. Ik verbond al die flitsen tot een geheel.’ Achteraf was dat mijn eerste ontmoeting met de kracht van de fenomenologie, van wat je zou kunnen noemen een muzisch-imaginatief beeldend bewustzijn.

Vertaald naar de planeten betekent dit: als je Jupiter, Mars of welke planeet ook als studieobject kiest, met het blote oog vervolgt en als ‘multi-momentopname’ in je opslaat, kun je de verbindende stroom van een sfeer waarin de planeet beweegt, innerlijk  leren waarnemen. Planeten kun je je voorstellen als krachtvelden, kracht-identiteiten, als wezens die langskomen en als het ware hun hemelse geur afgeven. Dan zijn we door machtige geursferen omringd. Die te leren kennen en innerlijk te doorvoelen is een ongelooflijk belangrijke imaginatieve oefening voor een vernieuwing van de astronomie.

Steiner geeft aan dat de astronomie een wetenschap is die het imaginatieve bewustzijn sterk nadert. Als dat bewustzijn daadwerkelijk de astronomie gaat doortrekken, dan zal dat nog enorme veranderingen teweegbrengen. Dan zal heel duidelijk worden dat hetgeen in ons lichaam onbewust of half bewust verloopt – zoals het menselijk circulatiesysteem, bloed- en lymfestroming, maar ook de ademhaling en darmperistaltiek – juist door het imaginatieve bewustzijn kan worden waargenomen en onderzocht. Vanuit dat bewustzijn wordt duidelijk dat deze processen door de omgeving worden verzorgd en gestuurd.

Het menselijk lichaam is als microkosmos een soort tempel waarin de planeetwezens werkzaam kunnen zijn. Tot eerbied voor die grootsheid roept dit boek op. Zelfs als je de inhoud alleen als een soort werkhypothese opvat.

De kosmische ontwikkeling van mens en aarde

Begin jaren zeventig van de vorige eeuw sierde een oude afbeelding de omslag van het toonaangevende milieublad De Kleine Aarde. Een mens zat geknield op de aarde en om hem heen stond de sterrenkoepel met de dierenriem. Het opmerkelijke aan deze  oude prent was dat het hoofd van de mens door de dierenriem heen naar buiten uitstak. Was het een grapje van een oude tekenaar, of zat daar iets meer achter?

In De sterrenwereld en de mens wordt beschreven hoe de basis voor de drieledige mens door zeven planeetsferen wordt gelegd. Zoals bij veel van Steiners voordrachten wordt ook hier teruggegrepen op de hele menswording, die zeer nauw samenhangt met het ontstaan van de aarde. Steiner vertelt hoe in de eerste fase, ook wel de ‘oude-Saturnusfase’ genoemd, als het ware in het embryo van de mensheid eerst de aanleg van onze huidige zintuigen ontstaat, de eerste aanzet van het waarnemingsvermogen. Toen de tweede fase zich kenbaar maakte, de ‘oude zon’, ontwikkelde zich uit de ‘ oude Saturnuswarmte’ de sfeer van de Jupiterwezens die veel later de ons bekende planeet Jupiter lieten ontstaan. Deze  Jupiterwezens bouwden voort op de reeds aangezette vermogens tot waarnemen; zij stonden aan de wieg van onze huidige zenuwen. In de derde fase van de aarde, de ‘oude maan’, ontstond uit de zich steeds verder ontwikkelende ‘oude Saturnus’ datgene wat later de planeet Mars is geworden. Hier werd de eerste aanleg ontwikkeld van een reactie op de zintuigindrukken, waarmee de kiem voor de ademhaling werd gelegd, die dus van hoge komaf is.

In de tweede fase, de ‘oude zon’, werd de basis gelegd voor ons huidige circulatiesysteem, waaruit later als belangrijkste resultaat het hart werd gevormd. Tijdens de derde fase, de ‘oude maan’, metamorfoseerde zich uit de ‘oude-zonsubstantie’ in twee bij elkaar horende impulsen datgene wat we nu als de planeetkrachten van Venus en de bewegingsimpulsen van Mercuriuswezens  kennen. Zo ontstond in de fase van de ‘oude maan’ de eerste aanzet tot de voortplanting. Tot op het huidige moment, waarop wij leven, vervult daarbij de maan met haar ritmen een belangrijke functie.

Als je dit globaal bekijkt, kun je gewaarworden hoe de hoofdfunctie in de mens is aangelegd door wat wij nu de buitenplaneten noemen. Op dezelfde manier zie je dat de harmoniserende  regulering die de ademhaling en de hartfunctie hebben, onderhevig is aan de zonnewerking. De stofwisseling, inclusief de klieren en de ledematenfunctie, heeft een relatie met de binnenplaneten.

Vanuit een oeroud weten heeft men bij het dierenriembeeld Ram het begin van de mensontwikkeling gelegd. Steiner bevestigt dat hier en voert het door zijn waarnemingen nog een stukje verder. Vanuit de geestelijke krachten van Ram, Stier, Tweeling en Kreeft is het hoofd gevormd. Door de krachten van de Leeuw, Maagd, Weegschaal en Schorpioen wordt de zon ondersteund. De krachten van de Boogschutter, Steenbok, Waterman en Vissen ondersteunen de werking van de binnenplaneten. Waar de eerste vier in sterke mate de mens een beschouwend wezen willen laten zijn, zijn de tweede vier meer gericht op het verwerken van de beschouwing, meer op de beleving ervan. De laatste vier staan in het teken van het zich actief verbinden met de buitenwereld.

Machtig interessant is in deze voordrachten hoe de menselijke wil zich in het verleden met de aarde verbond. In het tijdperk van de Boogschutter was de mens vooral jager. In het tijdperk van de Steenbok werd hij veehouder, terwijl de mens ten tijde van de Waterman met de akkerbouw begon. Daarna, in het tijdperk van de Vissen, kwam de internationale handel via de zee meer en meer tot zijn recht. De mens werd handelsreiziger.

Daarmee zijn we aangekomen in onze huidige tijd. Hoe gaat het verder? De grote vraag bij velen is: als het lentepunt verschuift van de Vissen naar de Waterman, wat zal er dan aan de orde zijn? Het laatste tijdperk stond vooral in het teken van het veroveren van de aarde. Er lijkt een kantelpunt bereikt te zijn. We staan nog met het lentepunt in Vissen. Het gaat er nu om hoe de mens met de aarde omgaat. Je kunt je voorstellen dat het in het volgende tijdperk niet alleen om een akkerbouw en tuinbouw zal kunnen gaan die moreel, uit liefde in het licht van de geest bedreven wordt. Wellicht staat in het volgende tijdperk een moreel groeiproces in het midden. Je kunt daar nu al voorproefjes van zien.

Planeten- en sterrenwereld na de dood

Wat is nu eigenlijk het belang van interesse in de hemelverschijnselen? Tijdens vakanties is het vrij gemakkelijk om je te verheugen over dat mysterieuze hemelgewelf. Het is geweldig om een sterrenbeeld te herkennen. Vaak beleef je dat als een ontroerend of zelfs romantisch moment. Als het dagelijks leven weer bezit van je neemt, wordt het een mooie herinnering aan een bijzonder moment. Eens zal echter ieder van ons het aardse plan bij het sterven verlaten. De sterren blijven echter aan de hemel staan en de planeten zetten hun bewegingen voort.

Een typische vraag van de eenentwintigste eeuw is: wat gebeurt er als ik sterf? In de negentiende en twintigste eeuw kon je nog zeggen: dan gaat de stekker eruit, einde verhaal. Maar zo eenvoudig is dat niet in de eenentwintigste eeuw. Natuurlijk betekent het sterven dat je fysieke lichaam levenloos geworden is en uit elkaar begint te vallen. Maar hoe zit het met dat etherlichaam, dat ons lichaam decennialang deed groeien en levend hield? Het stoffelijk lichaam sterft omdat het etherlichaam zich losmaakt van het fysieke lichaam.

Vroeger heb ik vaak ’s nachts bij een gestorvene gewaakt. Het is me daarbij opgevallen, zeker als je dat meerdere nachten achter elkaar doet, dat anderhalve dag tot twee dagen na het sterven het gestorven lichaam ‘op zijn mooist’ is. Een rare uitdrukking natuurlijk, maar hij werd vaak bevestigd door mensen die langere tijd rond een dode aanwezig waren. ‘Op zijn mooist’ had ook kunnen klinken als ‘op zijn jongst’. De huid bolt een beetje op, rimpels worden glad getrokken: wat je ziet zijn na-ijlende fysieke processen, die niet meer door het etherlichaam worden gestuurd.  Als het dode lichaam na enige dagen ter aarde besteld of gecremeerd wordt, verwaait het levenslichaam grotendeels en gaat het op in de algemene levenskrachten van de wereld. De mens zelf heeft dan geen stoffelijk lichaam meer, en geen levenslichaam. Maar zijn psychische en emotionele leven is nog onaangetast. Sterker nog, het is bevrijd van het levende aardse lichaam. De ziel en de geest verspreiden zich over de kosmos met behoud van hun identiteit. Datzelfde gebeurt ook iedere nacht als we slapen. Vandaar de uitspraak: de slaap is de kleine broer van de dood.

Laten we eens inzoomen op deze situatie. Ruim na het aardse sterven bevindt de mens zich in de geestelijke wereld. Een enorme ervaring, waar het leven in al zijn emoties nog eens wordt doorgemaakt: je beziet jezelf op dit niveau als een buitenstaander. De kans is heel groot dat je dan minder tevreden bent over jezelf dan toen je nog op aarde was.

Het meest verontrustende daar is echter dat je geen stoelen en tafels hebt om je aan vast te houden. Geen houvast om jezelf een houding te geven of je voor je hoofd te slaan. Het enige dat in die wereld als een herinneringsbeeld enig houvast kan geven, zijn de sterrenbeelden van de dierenriem en de verschillende planeten in hun beweging. Dus niet zozeer in hun configuratie, maar veeleer in de wezenskant, die als een schrift door geestelijke wezens rond de aarde zijn geschreven. Steiner beschrijft op verschillende plekken hoe je je in deze fase van je ontwikkeling kunt realiseren dat de vragen over de diepste kern van je mens-zijn, zoals ‘wie ben ik?’ of ‘wat kom ik hier op aarde doen?’, maar ook ‘hoe verhoud ik mij tot de geestelijke wereld?’, niet in het aardse bestaan en een aards lichaam kunnen worden beantwoord. Sterker nog: je realiseert je dat je op een bepaalde manier hier op aarde in een volstrekte geestelijke duisternis leefde.

Op momenten van aardse vertwijfeling kun je opzien naar het hemelgewelf en daaraan vooral door zijn immer durende aanwezigheid een gevoel van troost ontlenen. Een gevoel dat je vaak ook weer sterker maakt voor het leven hier op aarde. Ginds, in de geestwereld, besef je dat de sterrenbeelden niet zomaar configuraties van lichtpuntjes zijn, maar dat ze met een reden zo zijn geconfigureerd door veel hogere wezens dan de mens. Door innerlijke scholing kun je dit sterrenschrift leren lezen. Dat is iets waarin de ingewijden in de oude Egyptisch-Babylonische tijd bedreven waren en daaruit is onze aardse astrologie ontstaan.

In het leven na de dood komt hierna de tweede fase van je geestelijke weg, waar je weer één bent met de hoogste geestelijke wezens en als een spons de grote wereldgedachten en wereldbedoelingen kunt opzuigen. Een heel diep, heel warm geluksgevoel straalt vanuit de mensenkern die je dan bent. Krachtig dringt het besef door: hier in de hoogste regionen van de geestelijke wereld ben ik pas echt mens.

Peer Gynt, uit het gelijknamige drama van Henrik Ibsen, streeft zijn hele leven op aarde ernaar een groots mens, een echt mens te zijn, hij wil eigenlijk een keizerrijk stichten. Na talloze avonturen keert hij als oude man weer terug bij zijn eerste geliefde, die inmiddels kreupel en blind is en dan vraagt hij haar ‘weet je waar ik allemaal was?’ Zij zegt hem dan zonder blikken of blozen ‘in mijn hoop, in mijn geloof en in mijn liefde’. Aan dat drama moet ik altijd denken als ik hier op aarde naar de sterrenhemel kijk. Doe de dingen die gedaan moeten worden en waar je je als mens aan kunt ontwikkelen. Peer Gynt eindigt met het besef: ‘hier bij jou lag mijn keizerrijk’.

Het is begrijpelijk dat je als mens na verloop van tijd popelt om de aarde, de mensen en jezelf verder te ontwikkelen met wat je hebt geleerd, wat je in die geestelijke wereld hebt opgezogen. Zo ziet de totale weg van de mens op aarde en in de geestelijke wereld eruit: alleen op aarde kunnen we ons in onze moraliteit ontwikkelen, daarna leggen we een weg af naar de hoogste geestelijke gebieden, waarin de kracht en de voornemens ontstaan om weer naar de aarde terug te keren, te reïncarneren.

In het leven na de dood gaan we dus een weg door de planetensferen naar de geestelijke sterrenhemel om daarna weer op aarde terug te keren. Hoe we die werelden na de dood beleven hangt af van de mate waarmee we ons op aarde met de sterrenwijsheid hebben verbonden. Hoe meer je jezelf daarvan hebt eigen gemaakt, des te beter zul je die geestelijke wereld kunnen begrijpen en je als het ware erin thuis kunnen voelen. Zonder die voorbereiding kunnen heel gemakkelijk angsten en paniek in je opkomen, omdat je dan van de geestelijke wereld om je heen totaal niets begrijpt en je niet weet waar die naartoe leidt. Zo kan het de mens vergaan na de dood, als hij geest-ontkennend en sterrenwijsheid bespottend in de aardse wereld stond. Die angst en onzekerheid neem je dan mee in het volgende leven.

Hier in dit boek wordt de grootsheid van de sterren- en planetenwereld behandeld. Dat is niet alleen een machtig geschenk op aarde, maar ook een noodzakelijke bagage voor het leven na de dood. Als je dit beseft, kun je er als het ware innerlijk uit eerbied voor knielen. Tegelijk kan het een machtige stimulans zijn om op weg te gaan en meer van de sterrenhemel te leren begrijpen en doorvoelen. Hier en nu.

 

Michiel Rietveld (Den Haag, 1946) doorliep de gehele vrijeschool. Na zijn diensttijd studeerde hij af in Tropische Cultuurtechniek aan de Landbouw Universiteit in Wageningen. Nadien zette hij met zijn toenmalige partner het Studiecentrum Kraaybeekerhof in Driebergen op. Hij nam in 2016, na veertig jaar, afscheid. Verder was hij een decennium voorzitter van de Demeter Commissie en maakte hij zeven jaar deel uit van het oprichtingsbestuur van Demeter Internationaal. Na zijn tijd bij Kraaybeekerhof heeft hij het cursuscentrum La Genete in Frankrijk opgericht. De inzichten die hij opdeed, zijn in drie boeken beschreven. Zie ook www.michielrietveld.nl.