Als het om voeding en landbouw gaat, zijn we de laatste decennia met ons allen flink wakker geschud: gekkekoeienziekte, vogelgriep, Q-koorts, klimaatverandering, het grote verlies aan diversiteit van dier- en plantensoorten en de dramatische mondiale verwoestijning van landbouwgronden als gevolg van door de chemie gecontroleerde monoculturen. Dit bonte rijtje niet geringe uitdagingen is slechts een greep uit de talloze drama’s van onze tijd op het gebied van landbouw en voeding. Eigenlijk kun je zeggen dat al deze hedendaagse problemen, waarin ook een welvaartsziekte als obesitas thuishoort, wortels hebben in de ‘slordige’ manier waarop wij de afgelopen eeuw met de aarde en alles wat daarop leeft zijn omgegaan.
De fipronil-eierencrisis, die de zomer van 2017 waarin ik dit nawoord schrijf onaangenaam tekent, hoort helemaal thuis in bovenstaande opsomming. Een korte uitleg: fipronil wordt in gevaarlijk hoge concentraties aangetroffen in het gros van de in Nederland geproduceerde eieren – en buiten hun schuld ook in die van enkele biologisch werkende bedrijven.° Miljoenen eieren worden uit de schappen van de supermarkten gehaald, ruim anderhalf miljoen kippen worden gedood. Een droevige ramp met verstrekkende gevolgen tot ver buiten de Nederlandse grenzen: het verboden middel werd gevonden in eieren in ruim veertig andere landen, vermomd als natuurlijk luisdodend middel. Twee mannen van het schoonmaakbedrijf met de dubbelzinnige naam Chickfriend, die het gif als een ‘natuurlijk luizendodend middel’ op de markt brachten, werden in augustus 2017 gearresteerd. Het vakblad Biojournaal schreef er die maand over: ‘Bij Estafette Odin (= een biologische voedselcoöperatie) is als gevolg van het eierenschandaal de vraag naar biologisch-dynamische eieren de afgelopen dagen toegenomen. “Vooralsnog kunnen we aan de algemene vraag voldoen, maar we weten natuurlijk niet hoe dat zich verder zal ontwikkelen,” vertelt Marije van den Bogerd namens Estafette Odin.
Bionext (= ketenorganisatie en belangenbehartiger biologische landbouw) communiceerde eerder al dat biodynamische eieren nooit besmet zijn door het antiluizenmiddel, omdat bd-boeren geen bestrijdingsmiddelen tegen bloedluizen gebruiken. Marije geeft aan dat Estafette Odin de hele situatie betreurt. “Het is heel triest voor de biopluimveesector. Hieraan zie je ook hoe belangrijk het is om je bij dergelijke ziektes niet op de genezing maar op het voorkomen ervan te richten. Dit vraagt om een heel andere bedrijfsvoering. De verschillen tussen de biologisch-dynamische en de biologische werkwijze komen door deze crisis extra naar voren. In de bd-landbouw draait het om het evenwicht en het voorkomen van allerlei ziekten en plagen.”’
En met die laatste woorden – alles draait om evenwicht – verwoordt Marije van den Bogerd voor mij de kern van de biodynamische landbouw en ook van de antroposofische voedingsleer.
Grootse verbanden
Toen ik in 1989 als vierdejaars student Voeding aan de Landbouw Universiteit van Wageningen, op hartstochtelijk aanraden van een familielid, mijn eerste boek van Rudolf Steiner las, werd ik diep geraakt. In die zin dat de inhoud me tegelijkertijd enorm enthousiasmeerde én flink shockeerde.
Het boek ging over natuurwezens. Ik ervoer een grote weerstand bij het appel dat het aan mij deed om het bestaan van elfen, nimfen en gnomen, die ik alleen kende uit sprookjes, serieus te nemen. Toch kon ik het niet wegleggen. Tijdens het lezen van de laatste hoofdstukken kreeg een grote opgetogenheid de overhand. Wat als… dit allemaal écht waar was? Toen ik het boek uit had was mijn leven voorgoed veranderd, al besefte ik dat toen nog niet.
Intussen weet ik dat het de grootse verbanden tussen de natuurrijken en het heelal waren die Rudolf Steiner blootlegde, die me diep roerden. Planten, dieren, mensen, aarde, zon, maan en sterren, werkelijk alles, dus ook mijn persoon en mijn leven, kreeg opeens een zinvolle en richtinggevende eigen rol in het grote geheel van een doelgerichte aarde- en mensheidsontwikkeling. Werkelijk álles doet mee als je vanuit het antroposofische mens- en wereldbeeld kijkt. Ook ‘zaken’ die ik niet kan zien, zoals engelen en natuurwezens, hebben hun taak in die complexe totaliteit. Dit besef maakte mijn werkelijkheid er niet eenvoudiger op, maar wel interessanter!
Niet alleen mijn leven veranderde, ook mijn voeding onderging na de kennismaking met de biodynamische landbouw en antroposofische voedingsleer een metamorfose, hoewel ik zeker niet direct anders ging eten of koken. Wat veranderde, was dat mijn eten niet langer bestond uit alleen maar een specifieke combinatie van koolhydraten, vetten, eiwitten, vitaminen en mineralen. Nee, veel meer dan dat: wat op mijn bord lag begon te leven! Want de voedingsplanten en dieren die ik at hadden, net als ik, een levensverhaal. Ik ontdekte: in veel gevallen was dat een verhaal van stress, opgejaagdheid, eenzijdigheid en uitmelking, onder andere door het gebruik van chemicaliën. Maar gelukkig, het kon dus anders: er bestonden biologische en biodynamische boeren en boerinnen die hun grond, gewassen, dieren en het landschap een leven schonken waarin rust, respect, liefde en dankbaarheid verweven zaten. Beetje bij beetje begon ik te vermoeden dat de soort van verzorging en de manier van groeien doorwerkte in de voedingskwaliteit. Na een wetenschappelijke studie van vijf jaar die voornamelijk ging over de inhoudsstoffen van voeding, kwam ik voor mijzelf tot de conclusie dat er, naast de inhoudsstoffen, nóg iets belangrijks schuilgaat in voeding. Namelijk: levenskracht. In antroposofische vaktaal etherkracht genoemd. Een vitaliteitslaag die onze voedingsgewassen en landbouwhuisdieren vormgeeft en doet groeien en zo een levende samenhang aanbrengt tussen de materiële voedingscomponenten. En, als het even kan, ze ook nog eens door ziekteprocessen en barre weersomstandigheden heen helpt.
Niet alleen mijn voeding bevatte etherkracht. Ook ikzelf bleek een ‘etherlichaam’ te hebben. En langzaam begon het me te dagen dat dit etherlichaam, soms ‘de grote heler’ genoemd, ook gevoed moet worden, en wel met ‘gehelen’. ‘Hij’ heeft niet zoveel aan ‘alleen maar losse stofjes’ en ook niet aan al te veel bewerkte en uit elkaar getrokken voeding, zoals, om maar iets te noemen, magere gehomogeniseerde en gepasteuriseerde melk. Ook al was het (en is het nog steeds) met mijn gewone verstand moeilijk te vatten, in mij groeide een diepgevoeld waarheidsbesef dat dit etherlichaam, om sterk en gezond te worden, met levenskracht gevulde ‘gehelen’, wholefood° dus, nodig heeft om op te kauwen.
Een praktisch gevolg van die ontdekkingen was dat ik vanaf mijn 21e biologische (zo mogelijk biodynamische) boodschappen begon te doen in natuurvoedingswinkels. Iets verder in de tijd volgde ik een opleiding over natuurvoeding aan de Kraaybeekerhof Academie te Driebergen, een opleidingscentrum biodynamische landbouw en voeding. Zevenentwintig jaar later schreef ik samen met Paul Doesburg een boek over het belang van het erkennen en verzorgen van die bijzondere vitaliteit van onze voeding met de titel Barstensvol leven. Een pleidooi voor vitale voeding.
Het ontdekken van de antroposofische voedingsleer in mijn jonge jaren had, dat merkte ik pas later, ook een lastige kant. Hoewel ik de boeken van Steiner uitermate boeiend vond, was ik in die tijd nog onvoldoende in staat om mijn eigen verstand en gevoel in te schakelen bij het lezen van al die diepzinnige kennis. Ik liet me er, en dat begreep ik pas later, vooral intellectueel door aanspreken en verloor mijzelf er daardoor in. Toen ik dat doorkreeg, besloot ik halverwege mijn dertiger jaren de Steinervoordrachten weg te leggen. Om ze jaren later, veel gerichter vanuit directe persoonlijke vragen, in bepaalde passages weer op te slaan.
De vraag van de redactie van Steineruitgaven om het nawoord bij deze uitgave te schrijven kwam me in eerste instantie als nogal hoog gegrepen voor: hoe kan iemand als ik, die geen directe toegang heeft tot ‘de waarheid achter de materie’, nu iets zinvols zeggen over deze voor mij voor een aanzienlijk deel onbegrijpelijke voordrachten over voeding van Rudolf Steiner? De doorslag om de opdracht toch aan te nemen, gaf het besef dat ik mijn leven-inclusieve kijk op voeding en landbouw, die nogal is ‘afgebogen’ van mijn Wageningse scholing, voor een groot deel aan Rudolf Steiner te danken heb. Vanuit dat besef deel ik graag mijn enthousiasme over de antroposofische voedingsleer en de onlosmakelijk daarmee verbonden biodynamische landbouw, evenals enkele van de vele vragen die ik er nog over heb.
Rudolf Steiner over voeding
Om de inhoud van de voordrachten in dit boek in het juiste perspectief te zien, is het handig om een paar dingen te weten. Allereerst: anders dan veel andere onderwerpen waarmee Rudolf Steiner zich heeft beziggehouden, is het thema voeding door hem nooit in een speciale cursus of lezingencyclus behandeld. Alle antroposofische inzichten over dit onderwerp zijn door Rudolf Steiner ‘versnipperd’ de wereld ingebracht. Dit boek bevat een nieuwe keuze uit eerder in het Nederlands gepubliceerde voordrachten. Zo’n keuze uit diverse voordrachtencycli die een tijdspanne van ruim achttien jaar omvat (van 1906 tot 1924), gehouden voor zeer uiteenlopend publiek, heeft als nadeel dat er moeilijk een rode draad in aan te brengen is. Ondanks dit bezwaar is ervoor gekozen deze voordrachten in deze nieuwe volgorde opnieuw te publiceren, in vier hoofdstukken, elk met een ander karakter, beginnend met ‘inleidende gezichtspunten’, vervolgens ‘concrete voedingsaspecten’, daarna ‘voeding en spirituele ontwikkeling’, om te besluiten met ‘kosmische aspecten van de voeding’.
Het is zinvol om voor ogen te houden dat Steiner, zoals iedere goede spreker, zijn voordrachten aanpast aan zijn publiek. Zo zijn de eerste twee voordrachten uit 1908 en 1906 respectievelijk een openbare voordracht en een voor leden van de Theosofische Vereniging, waarin meer algemeen iets neergezet wordt over de werking van voeding, zonder gebruik van al te ingewikkelde antroposofische terminologie. Na deze inleidende voordrachten volgen drie voordrachten die Steiner hield voor arbeiders die werkten aan de bouw van het Goetheanum (in 1922, 1923 en 1924). In deze voordrachten geeft hij antwoorden op concrete vragen uit zijn publiek. De soms bijna plompe directheid van zijn antwoorden aan dit publiek kunnen makkelijk een verkeerde indruk wekken van ‘voorschriften’.
De laatste vier voordrachten zijn weer heel anders van karakter omdat ze zijn gehouden voor een (min of meer) antroposofisch geschoold publiek. Daardoor zijn ze aan de ene kant genuanceerder en aan de andere kant ook complexer. Al met al komt deze compilatie van voordrachten op mij over als een heel gevarieerd bos vol bijzondere bomen, hier en daar misschien wat donker en ondoordringbaar, maar als je het met aandacht betreedt biedt het op onverwachte momenten ruimte aan prachtige open plekken, waar ‘je een licht kan opgaan’.
Ondanks het mysterieuze karakter van een groot aantal van zijn beweringen over voeding, biedt Steiner mij vaak een verrassend nieuw perspectief op de actuele ontwikkelingen, dilemma’s en rampen op het gebied van voedselproductie en consumptie. De opzet van het vervolg van deze tekst is als volgt. Ik heb een serie uitspraken uit de voordrachten gehaald en die, waar mogelijk, gekoppeld aan een actueel thema in relatie tot voedsel. Ik hoop dat dit nawoord een uitnodiging mag zijn om de bijzondere beweringen over voeding van Rudolf Steiner, waarin naar mijn idee veel toekomstmuziek doorklinkt, met een open hart en open vizier tegemoet te treden in de zin van: wat als het écht waar is dat…? Zelfs al moppert, net als bij mij, een deel van je hoofdschuddend: wat moet ik hier nu toch mee?
Voeding en ontwikkeling
In tegenstelling tot het voornaamste streven van de hedendaagse voedingswetenschap en de honderden dieettips die daaruit voortkomen, is het belangrijkste doel van de antroposofische voedingsleer niet fysiek gezond worden en blijven. In de antroposofie gaat het altijd over ontwikkeling, en wel die van de hele mens, zijn lichaam, ziel en geest. Noem het: spirituele ontwikkeling. Voeding staat volgens Steiner ‘slechts’ in dienst van die ontwikkeling, dat legt hij zo uit: ‘We geven de mens dus niet het juiste voedsel als we zijn voeding op zijn huidige toestand afstemmen, maar pas als we ons naar zijn innerlijke ontwikkeling richten. Door statistieken en uiterlijke feiten krijgt u slechts een kijk op de uiterlijke werkelijkheid, maar niet op de richting waarin de mens zich moet ontwikkelen’. Verderop in dit boek formuleert hij het nog ruimer: ‘Die [echte kennis van de mens] moet van de voedingsprocessen via de genezingsprocessen naar de processen in de pedagogie van mens en wereld leiden in de breedste zin van het woord. We kunnen ook zeggen: van de voeding via de genezing naar de civilisatie en de cultuur.’
We leven in een tijd waarin veel mensen op de een of andere manier steeds bewuster stappen zetten op het gebied van ontwikkeling van ‘het spirituele’. Dat kan, Steiner geeft dat ook al aan in De weg tot inzicht in hogere werelden, heel goed zonder een ‘antroposofische ontwikkelingsweg’. Ook het doormaken van heftige levenservaringen hoort daar bij. De antroposofische spirituele ontwikkelingsweg is één van de spirituele ontwikkelingswegen die je kunt gaan. In deze voedingsvoordrachten vertelt hij hoe voeding je als mens op die weg, die een bewustwordingsweg is en waar we in feite dus allemaal op lopen, kan ondersteunen, óf tegenwerken. Steiner benadrukt het vaak: de antroposofie en dus ook de antroposofische voedingsleer schrijft op geen enkele manier dingen voor. Het enige streven van ‘de geesteswetenschap’, zo vermeldt hij, is te laten zien hoe dingen werken. Hij zegt daarbij dat het slechts tipjes van de sluier zijn die hij kan oplichten en nodigt mensen uit, alvorens bepaalde voedings- of genotmiddelen helemaal af te zweren, er vooral eerst eigen ervaringen mee op te doen.
Vlees of geen vlees?
Bijvoorbeeld met het eten van vlees! In een tijd waarin naast vegetarisme ook het veganisme steeds populairder wordt (in 2011 aten we in Nederland nog gemiddeld 5,7 dagen per week vlees, in 2017 is dat 4,8 dagen per week) heeft Steiner mijns inziens een paar interessante argumenten als het gaat om wel of geen vlees eten. Vegetariër worden zou volgens hem, los van idealistische overwegingen, hand in hand moeten gaan met het gaan van een spirituele weg. ‘Daarom moet een vegetariër zich tegelijkertijd spiritueel ontwikkelen, anders kan hij beter vlees blijven eten. Want zijn geheugen zou kunnen worden aangetast, bepaalde hersendelen zouden schade kunnen oplopen enzovoort,’ zegt hij. En andersom treden er veranderingen in het lichaam op: ‘Hierdoor komt het dus dat er in de loop van de innerlijke antroposofische ontwikkeling langzamerhand een soort afkeer ontstaat van dierlijk voedsel.’
Steiner ziet een algemeen vegetarisme als iets toekomstigs, omdat volgens hem vleeseten voor veel mensen nog nodig is. Hij geeft aan dat vlees een verankering in jezelf laat ontstaan, het stimuleert je persoonlijke interesses en spoort aan tot dapperheid, durf en moed. De keerzijde die hij ziet is dat vleeseten je blik op grote spirituele verbanden kan vertroebelen. Dat komt volgens Steiner doordat vlees ons zenuwstelsel belast met onverteerbare aan vlees gebonden dierlijke instincten en emoties die we ‘mee moeten sjouwen’. Met een zuiver plantaardig dieet daarentegen ontwikkel je krachten die het zenuwstelsel ‘opfrissen’. Daardoor ga je de grotere verbanden beter zien én kun je de samenhang van je gedachten beter beheersen.
En je hoeft, zegt Steiner, niet bang te zijn dat je je dapperheid en moed verliest als je stopt met vleeseten, die ontwikkelen zich namelijk, als je eraan toe bent, met hulp van plantaardige voeding des te krachtiger uit je eigen ziel.
En hoe zit dat dan met veganisme? Daarover is Steiner niet zo enthousiast. Een zuiver plantaardig menu maakt ons volgens hem tot ‘te zeer spiritueel strevende zonderlingen’. Om dat te voorkomen adviseert hij melk en melkproducten, omdat die ons ‘wat extra gewicht’ geven. Melk maakt de mens volgens Steiner tot een aardeburger en belet hem niet, in tegenstelling tot vlees dat hem aan de aarde ‘ketent’, een ‘burger van het hele zonnestelsel’ te zijn.°
Steiner is dus een voorstander van het gebruik van melk en melkproducten. In een tijd waarin steeds meer kinderen (en volwassenen) allergisch of (lactose)intolerant zijn voor melk, kun je je afvragen of je zo’n aanbeveling uit het begin van de vorige eeuw wel moet opvolgen. Mijn idee hierbij is dat, voordat je een oordeel kunt vormen over de waarde van melkproducten, je je bewust zou moeten zijn van de manier waarop melk in onze tijd geproduceerd en bewerkt wordt. Ik ken diverse mensen die geen melk uit de supermarkt verdragen, maar wel rauwe melk. Van een biologische veehouder die rauwe melk aan huis verkoopt, hoorde ik dat hij diverse klanten heeft die rauwe melk gebruiken als medicijn tegen hun astma. En ik werd eens gebeld door iemand met diabetes, die overtuigd was dat hij door het gebruik van rauwe melk zijn bloedsuikergehalte weer op peil had gekregen. Ik besef goed dat je voorzichtig moet zijn met dit soort verhalen. Maar toch… de ontvette, gehomogeniseerde, gepasteuriseerde melk van met uit Zuid-Amerika afkomstig krachtvoer gevoerde stalkoeien, die in onze supermarkten ligt, is een volledig ander product dan de melk van een eeuw geleden.
Voeding en wetenschap
Steiner voorzag dat de landbouw en voedingsmiddelenindustrie zich verder zouden ontwikkelen vanuit de materialistische natuurwetenschap, met steeds minder oog en gevoel voor ‘het levende en gevoelsmatige aspect’ van voedingsdieren en -planten. Hoewel hij de waarde van de aan de Verlichting ontsproten natuurwetenschap heel goed zag, was hij er ook zeer kritisch over. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘De materiële wetenschap kent de materie niet, omdat men de materie pas leert kennen wanneer men weet hoe de geest erin werkt’. En die geest vind je volgens Steiner in ieder geval niet door een microscoop te gebruiken, daarin is hij op een humoristische manier stellig: ‘Men zou het in een bepaald opzicht net zo goed een nulloscoop kunnen noemen,’ zegt hij, ‘want men sluit zich af van de grote natuur.’
De voedingswetenschap heeft in de afgelopen eeuw inderdaad, in de traditie van het Verlichtingsdenken, in toenemende mate ingezoomd op de samenstellende stoffen, de koolhydraten, eiwitten, vetten, vitaminen, mineralen, en allerlei secundaire voedingsstoffen. Die specialisatie in de kleine onderdelen maakte de ontwikkeling mogelijk van allerlei interessante technieken, bijvoorbeeld genetische manipulatie en nanotechnologie, en van therapieën zoals orthomoleculaire geneeskunde. De keerzijde echter is dat, met het convergeren van de blik tot in dat piepkleine, de wetenschap zo verdiept is geraakt in het ontleden, dat ze de grotere levende samenhangen niet meer helder kan zien.
Een ander door Steiner gesignaleerd probleem van de natuurwetenschappelijke voedingswetenschap is dat zij de wetten die gelden voor stoffen en krachten in de levenloze natuur één op één projecteert in het levende menselijke (en ook plantaardige en dierlijke) lichaam. Dit is een dwaalweg, zegt hij, want in de mens wordt alles anders. Niets wat de mens in zich opneemt blijft zoals het is. De processen die zich afspelen onder onze huid zijn van ‘een andere wereld’. Ze zijn veel complexer en veelomvattender en kunnen onmogelijk woorden nagebootst in een laboratorium. En daarom houdt volgens Steiner de huidige voedingswetenschap op bij de buik: ‘Die weet hoogstens dat in de buik suiker enzovoort ontstaat; maar daarna raakt ze het spoor bijster, als de stoffen zich verder verdelen, ze weet niets van wat er verder nog gebeurt.’ Ten slotte wijst Steiner op nog een derde bezwaar van de in 2017 nog altijd heersende natuurwetenschap: ‘Daarom kan de wetenschap ook niets vertellen over de gebieden van de ziel en van de geest.’
Voedingswetenschap die het leven respecteert
Hoog tijd dus voor nieuwe voedingswetenschap! En dat is makkelijk gezegd, maar alles behalve eenvoudig gedaan. Steiner was als ‘geesteswetenschapper’ zijn tijd ver vooruit. De verbanden tussen voeding, kosmos, ziel en geest stonden hem helder voor ogen. In de in dit boek geselecteerde voordrachten doet hij, zo ervaar ik het, zijn uiterste best daarvan iets over te brengen. In beeldende taal toont hij enkele fragmenten van de geheimzinnige weg die de stoffen uit onze voeding gaan nadat ze de darmwand zijn gepasseerd. Een weg vol alchemistische omvormingen van de substanties. Hij spoort ons aan ons bewust te worden van het bestaan van een ‘verborgen geestelijke schakel’ in de stofwisseling. Steiner drukt zich zo uit: ‘Daaraan ziet u echter dat de mens niets in zich heeft wat niet door de geest veroorzaakt is. Want de stoffen die de mens opneemt, moet hij eerst een zodanige vorm geven dat de geest er zijn invloed op kan uitoefenen.’ Hoe precies oefent de geest zijn invloed dan uit? Ik citeer nog enkele kernachtige zinnen die daarop misschien wat licht kunnen laten schijnen: ‘Al het minerale moet in de mens een keer warmte-ether worden. Al het plantaardige moet in de mens het doorgangsstadium van het luchtvormige doormaken. Al het dierlijke moet in de mens het doorgangsstadium van het waterige doormaken. Al het menselijke mag alleen voor altijd de aards-vaste vorm in hem behouden.’° Een jaar later, tijdens een speciale landbouwcursus voor boeren, verwoordt hij iets duidelijker, vind ik, hoe geestelijke krachten werkzaam zijn in de menselijke stofwisseling. Hij laat daar zien dat, totaal anders dan wij denken, het grootste deel van wat we dagelijks eten er helemaal niet toe dient om als substantie in het lichaam te worden opgenomen en afgezet! Volgens Steiner is de stofwisseling vooral bedoeld voor het vrijmaken van de krachten (hij noemt die soms vitaliteitskrachten) die besloten liggen in onze voeding. Vitaliteitskrachten die, via een geestelijke weg, bedoeld zijn om onze wilskracht en daadkracht van energie te voorzien. De substanties waar ons lichaam uit is opgebouwd (botten, spieren, enzovoort) komen, aldus Steiner, helemaal niet direct uit onze voeding, maar ontstaan uit de verdichting en materialisatie van indrukken die we opdoen via onze zintuigen en ademhaling. En omgekeerd kunnen de zintuigen en ademhalingsorganen op hun beurt pas goed hun werk doen als ze voorzien worden van voldoende gezonde vitaliteitskrachten uit de voeding.
Aan de hand van een voorbeeld laat hij zien hoe dit vergeestelijken en weer verdichten bij een koe werkt (hij zegt erbij dat het bij mensen net zo werkt): ‘wat het dier eet, dient er alleen toe om de bewegingskrachten in het dier te ontwikkelen, zodat het kosmische naar de stofwisselings-ledematenorganisatie, dus tot in de hoeven kan worden gedreven’. Dus: pas na een omvorming in ‘iets geestelijks’ (die omvorming voltrekt zich bij plantaardige, dierlijke en minerale voeding op geheel verschillende wijze) kan er een soort ‘bevruchting’ plaatsvinden met in de kosmos aanwezige geestelijke krachten. Die bevruchting zorgt ervoor dat de tot geest geworden stoffen zich weer kunnen verdichten tot menselijke materie.
Over de innige band tussen plant en mens
In de voordracht op 10 november 1923 in Dornach vertelt Steiner over dit alchemistisch omvormen van de substanties vanuit plantaardig perspectief (zoiets kom je alleen in de antroposofie tegen). Voeding heeft volgens Steiner nog een ‘hogere functie’, naast dat het ons voorziet van vitaliteitskrachten (die dus indirect de groei en opbouw van ons lichaam verzorgen). Die hogere functie heeft te maken met, het klinkt raar: ‘hoe de bloem eigenlijk hunkert naar de wijde lichtwerelden van de kosmos’.
We weten allang dat planten en mensen sterk afhankelijk van elkaar zijn: planten produceren zuurstof voor ons en wij produceren (helaas een beetje te veel op het moment) kooldioxide voor planten. Steiner geeft aan dat er nog een andere diepere reden is waarom voedingsplanten belang hebben bij een gedegen menselijke vertering. Dat legt hij zo uit: ‘Als we nu plantaardige voeding tot ons nemen, dan geven we plant de gelegenheid om dat wat ze buiten in de natuur al begonnen was, werkelijk voort te zetten, om niet alleen naar de lichtwijdten van de kosmos te streven, maar naar de geestwijdten van de kosmos. Daar komt het doordat we het plantaardige, zoals ik gisteren verteld heb, tot aan het luchtachtige, het gasachtige moeten brengen, zodat het plantaardige zijn verlangen naar de licht- en geestwijdten kan volgen.’
Als de wederzijdse afhankelijkheidsrelatie tussen planten en mensen inderdaad zo diep gaat, kun je je afvragen wat wij onze voedingsplanten en onszelf aandoen wanneer we, zoals tegenwoordig heel gewoon is, fruit onrijp oogsten en eten? Kunnen wij die onrijpe vruchten wel ‘volledig verder voeren naar geestelijke hoogten’? En hoe zit het met het verteren van voeding afkomstig uit de technologische landbouw? In hoeverre kunnen wij mensen het organisatieproces van deze van zon en aarde verstoken ‘kasplantjes’ nog gebruiken voor de opbouw van ons ‘hogere organisme’ en ons menselijk lichaam?
Voeding en ziekte
Over het ontstaan van ziekte is Steiner duidelijk: ‘De oorsprong van inwendige ziekten, die dus niet door uiterlijk letsel ontstaan, moeten we altijd in het stofwisselingsstelsel zoeken’.
De belangrijkste taak van de menselijke stofwisseling vanuit antroposofisch perspectief, zoals hierboven ook al genoemd, is dat die in staat is voeding 100% om te zetten in geestelijke substantie. Dat verwoordt Steiner zo: ‘We moeten als we voor iemands gezondheid willen zorgen, er vooral voor zorgen dat niets in hem binnenkomt wat blijft zoals het is, wat niet tot in het kleinste atoom door het menselijk organisme kan worden omgewerkt. En dat geldt niet alleen voor stoffen, dat geldt bijvoorbeeld ook voor krachten.’
Zo begrepen worden alle inwendige ziektes dus veroorzaakt door het niet of onvolledig verteren van voeding. Een onvolledige vertering veroorzaakt slakken in ons lichaam: ophopingen van stoffen of krachten, die we niet verder hebben kunnen voeren richting geestelijke regionen. Denk bijvoorbeeld aan de ‘neerslag’ van suiker bij diabetes. Of het ophopen van vetweefsel (obesitas). Steiner beschrijft wat er gebeurt bij een onvolledige vertering van zouten: ‘Wanneer iemand bijvoorbeeld zo ziek is – want dat is echt een ziekte – dat hij alle zouten uit zijn voedsel in de maag of de darmen afzet en niet met het bloed naar de hersenen stuurt, dan wordt hij zwakzinnig, suf.’
En ook na het eten van vlees worden we dus ‘opgescheept’ met onverteerbare krachten (astraliteit) die we niet kunnen vergeestelijken, en daarom dus ook niet vermenselijken.
Tarwe is slechts één voorbeeld van de vele voedingsproducten die de afgelopen eeuw door teelt- en veredelingsingrepen sterk van kwaliteit zijn veranderd. Veel mensen hebben tegenwoordig last van het niet (meer) goed kunnen verteren van granen (met name tarwe). De vergaande veredeling van de tarweplant (korte halmen ten behoeve van het machinale oogsten, een verhoogd eiwitgehalte voor een optimale bakkwaliteit), moderne bewerkingsmethoden (een hoge uitmalingsgraad van het meel) en de moderne manier van verbouwen (veel chemie) geven een heel ander soort grondstof voor onze graanproducten dan een eeuw geleden. Een vraag die zich bij mij opdringt: bestaat er een relatie tussen de kwaliteit van onze hedendaagse voeding en de vele eigentijdse spijsverteringsziekten, zoals diabetes, coeliakie, de ziekte van Crohn en kanker?
Steiner waarschuwde in zijn tijd al voor de belabberde kwaliteit van de voeding aan het eind van de twintigste eeuw. In een ‘terugblik op de landbouwcursus’ zegt hij: ‘Dus tegenwoordig kan ook de materialistische landbouwer, als hij niet helemaal blind en doof door het leven gaat, maar een beetje nadenkt over de dingen die dagelijks of tenminste jaarlijks zichtbaar worden, ongeveer uitrekenen over hoeveel decennia de producten zo gedegenereerd zullen zijn dat ze nog in de loop van deze eeuw de mensen niet meer tot voedsel kunnen dienen.’
Misschien is dit wel het geheim van gezonde voeding: voeding zo produceren, zo bewerken en zo klaarmaken dat het in de mens optimaal kan ‘opstijgen’ naar het geestelijke om, zonder ziekmakende, onverteerde slakken achter te laten, van daaruit weer opnieuw verdicht te worden in menselijke materie? Een vraag die daar direct op volgt is: hoe doe je dat dan? Hoe produceer je, bewerk je, kook je en eet je voeding opdat die optimaal omgezet kan worden in iets geestelijks?
Eet wortel, stengel, blad, bloem en vrucht
Naast dat een mens vier lichamen bezit (een fysiek lichaam, een etherlichaam, een astraal lichaam en een ik, dat wordt uitgelegd in de voordracht van 17 december 1908) is hij, antroposofisch gezien, ook nog eens een drieledig wezen. Die driedeling heeft een kosmische oorsprong. Steiner legt het uit: ‘Door zijn hersenen behoort hij tot de sterren, door zijn hart en bloedsomloop behoort hij tot de zon. Door het stofwisselingsstelsel en wat daarmee samenhangt, tot de aarde.’ Die gebieden zouden met elkaar in evenwicht moeten zijn. ‘Maar,’ zegt Steiner, ‘de mens kan door zijn voeding zwaar zondigen tegen de kosmische processen in zijn hersenen.’ Als voorbeeld geeft hij aan dat je aan de manier van wakker worden kunt afmeten hoe goed (of hoe slecht) de voeding die je de vorige dag at, bij je past: ‘hoe het moment van wakker worden een barometer is, die aangeeft in hoeverre we ons met onze spijsvertering afzetten tegen de kosmische orde of ons daarop afstemmen.’
Wat moet je dan wel of niet eten om dat ‘drieledige evenwicht’ te bewaren? Steiner duidt een richting aan door te laten zien dat er een functionele relatie bestaat tussen de genoemde drie delen van de menselijke gestalte en die van de plant. Samengevat zegt hij dit: wortels werken op het hoofd, bladgewassen werken in het middengebied en vrucht- en bloemgewassen werken in het stofwisselingsgebied. Hiermee brengt hij de natuur heel dichtbij: mensen dragen energetisch gezien een omgekeerde plant in zich, die wortelt in ons zenuw-zintuigstelsel en bloeit in onze buik. Hij maakt dat heel praktisch: ‘Als u wel eens merkt dat u een zwak en leeg gevoel in uw hoofd heeft, dat u niet goed kunt denken, dan doet u er ook goed aan om een tijdlang peen op het menu te zetten.’ Zo vanuit de plantengestalte bezien krijgt de tip eet gevarieerd van het voedingscentrum een heel andere invulling. Dus niet langer: eet voldoende van de producten uit de verschillende vakken van de schijf van vijf (koolhydraten, vetten, eiwitten, vezels en vocht) om de aanbevolen dagelijkse voedingstoffen binnen te krijgen. Maar eet voeding die een uitdrukking is van een breed scala aan levensprocessen, zoals opnameprocessen (in wortels), ademhalingsprocessen (in bladgroenten) en voortplantingsprocessen (in bloemen en vruchten). Concreet: eet wortel-, stengel-, blad-, bloem-, vrucht- én zaadgewassen.
Met studenten van de Kraaybeekerhof Academie doe ik een soort meditatieve proeverijen. We proeven dan bijvoorbeeld honing (afkomstig uit het bloemgebied), rietsuiker (stengel) en bietsuiker (wortel). Het is verassend hoe goed mensen, als ze hun aandacht richten, kunnen waarnemen waar in hun lichaam de verschillende suikers werken. (Steiners ‘theorie van de omgekeerde plant’ wordt keer op keer bevestigd.)
Verticale, horizontale en meerdimensionale landbouw
Naast de ontwikkeling van de biologische en de biodynamische landbouw neemt de laatste jaren de hightech landbouw, ook wel verticale landbouw genoemd, een grote vlucht. Kort samengevat kenmerkt deze technologische manier van voeding produceren zich door het losmaken van natuurlijke verbanden. De aarde wordt vervangen door een substraatbodem. De zon geheel of gedeeltelijk door kunstmatig led-licht. Voeding wordt met een infuus toegediend in de vorm van oplosbare voedingsstoffen, vaak afkomstig uit andere werelddelen. Het groeiproces wordt losgekoppeld van het seizoen en de boer van de boerderij.
Het streven van de biologische en biodynamische landbouw is zowat het tegenovergestelde van dat van de technologische landbouwmethoden, omdat die rekening houdt met natuurlijke samenhangen en kringlopen en die waar mogelijk versterkt. Een biologische boer werkt samen met de plaats- en seizoensgebonden factoren van de bodem, het klimaat en het weer, van de cyclus van groei en bloei van planten en die van geboorte, opgroeien en sterven van dieren. Hoofdrolspelers in deze (oeroude) visie zijn de zon en de aarde. En daarom staan de planten onder de blote zon met de wortels in de grond. Noem het horizontale landbouw. Een biodynamische boer gaat nog een stap verder, want vanuit het antroposofische wereldbeeld doen ook de maan en de andere planeten mee. En niet te vergeten de natuurwezens! Die werken misschien nog wel het hardst van alles en iedereen. Het op dit moment zo populaire woord circulair krijgt daarmee nog een extra derde dimensie. Het specialisme van een biodynamische boer is het verzorgen van de levenskracht (etherkracht) en daarmee de natuurwezens. Dat doet hij door bodem, voedingsplanten en landbouwhuisdieren op een inlevende en respectvolle manier te ondersteunen in het ontwikkelen van hun eigenheid. Ook omdat hij weet dat hij daarmee voeding met karakter en diepgang produceert die het beste uitgangspunt vormt voor de menselijke ontwikkeling. Deze boeren van de toekomst streven ernaar de ‘robuustheid’, het zelfgenezend vermogen, oftewel de gezonde etherkrachten, van alles wat leeft binnen hun bedrijf te optimaliseren. Met aandacht, maar ook met de speciale biodynamische preparaten op basis van specifieke combinaties van plantaardige en dierlijke bestanddelen. Voor een biodynamische boer is het logisch dat onze vitaliteit niet los kan worden gedacht van de vitaliteit van de hele voedselketen. Om even terug te komen op de fipronil-crisis en andere aan voedsel gerelateerde rampen: misschien is het nodig dat we met ons allen de weg gaan van crisis naar crisis. Als de producten uit de biodynamische landbouw inderdaad zo sterk en vitaal zijn als hier beweerd wordt, zullen ze zichzelf met de tijd vanzelf bewijzen.
Voeding en denkkracht
Steiner probeert in zijn voordrachten op vele manieren duidelijk te maken dat voeding en de vertering ervan sterk verbonden zijn met onze ziel, en dan met name met ons denk- en voorstellingsvermogen. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘De mens zet, kosmisch gezien, in zijn innerlijk het plantenproces voort – hij gaat daar verder waar de plant is blijven staan.’ En verderop in dezelfde voordracht: ‘Dankzij zijn voeding uit de plantenwereld kan de mens zijn blik op de grote verbanden in de wereld richten, die hem verheffen boven de vooroordelen van zijn beperkte persoonlijke bestaan. Telkens wanneer een mens vrij en onbekommerd vanuit wijdere gezichtspunten zijn leven en denken bepaalt, dankt hij dit snelle overzicht aan zijn relatie tot de plantenwereld op het gebied van de voeding.’ Uit andere voordrachten van Steiner leerde ik dat de etherkrachten dezelfde krachten zijn die denken en voorstellingen maken. Een vraag die bij mij opkomt: zou er een relatie zijn tussen onze gestreste, overgecontroleerde maatschappij en onze onder stressvolle, sterk gecontroleerde omstandigheden geproduceerde voeding (kunstmest, krachtvoer, megastallen en monoculturen)?
Interessant is ook wat Steiner in dit kader zegt over eiwitgebruik: ‘Maar wij mensen moeten steeds meer meester van onze voorstellingen worden. Daarom moet de toevoer van eiwitten binnen bepaalde perken blijven, anders worden we door een voorstellingsactiviteit overrompeld waarvan we juist vrij moeten worden.’
In een andere voordracht heeft hij het over gevaar van te veel eiwit binnenkrijgen: ‘deze vergiftiging veroorzaakt heel vaak aderverkalking, zodat veel mensen te vroeg aderverkalking krijgen, eenvoudig omdat ze met eiwit worden overvoerd.’ Volgens het RIVM zal dementie in 2040 de meeste ziektelast veroorzaken en de belangrijkste doodsoorzaak zijn. Zou dit een relatie hebben met onze overmatige vleesconsumptie in de afgelopen eeuw?
Vitaliteit in beeld
Ook al zal de weg nog lang zijn voordat grotere kringen mensen inzicht zullen krijgen in de échte werking van voeding, duidelijke stappen richting een nieuwe voedingswetenschap worden door diverse wetenschappers al gezet!
Als het gaat om het onderzoek naar vitaliteit (etherkracht) in voeding, hebben we, ook mede dankzij Steiner, de beschikking over zogenaamde beeldvormende methoden. Deze methoden, waaronder de kristallisatiemethode en de stijgbeeldmethode, zijn in staat de in voeding verborgen vitaliteit te visualiseren. Anders gezegd: ze leveren fysieke beelden van levensprocessen in een organisme en leggen daarmee een heel nieuw onderzoeksveld open. Een waarin vitaliteitsaspecten als de veerkracht, eigenheid en zelfregulatie (houdbaarheid) van onze voeding zichtbaar gemaakt kunnen worden.
Kijk bijvoorbeeld maar eens naar deze kristallisatiebeelden van rauwe (links) en gehomogeniseerde melk (rechts) gemaakt door Paul Doesburg van Crystal Lab. Kristallisatiebeelden worden gemaakt door een extract van een (voedings)product vermengd met een koperchloride-oplossing onder gecontroleerde omstandigheden te laten uitkristalliseren op een petrischaal. De patronen die daarmee ontstaan zijn tweedimensionale vertakkingsstructuren die als geïntegreerde gehelen kunnen worden waargenomen. De patronen, die bijvoorbeeld expansief, samenhangend of gedegradeerd kunnen zijn, blijken een relatie te hebben met de teeltwijze, ontwikkeling en mate van bewerking van een voedingsmiddel.
Homogeniseren (het verkleinen van vetglobules om oproming te voorkomen, door melk onder hoge druk door een nauwe spleet te persen) veroorzaakt zoals je kunt zien een enorme verandering in de structuur van het kristallisatiepatroon.
Naast het effect van bewerking (zoals bij bovenstaande melkbeelden) kun je met de kristallisatiemethode ook het effect van verschillende teeltmethoden (gangbaar, biologisch en biodynamisch) met elkaar vergelijken of binnen één gewas het effect van veroudering laten zien.
Er moet wel worden vermeld dat, in een tijd waarin hightechproductiemethoden van groenten met kracht gepromoot en gesubsidieerd worden, deze radicaal nieuwe levens-inclusieve visie op voedingskwaliteit tegen de ‘tijdgeest’ indruist. Om nieuwe vitaliteitsaspecten toch breed communiceerbaar te maken en een rol van betekenis te kunnen laten spelen in het maatschappelijk debat omtrent voedingskwaliteit, is een gedegen fundering van de genoemde methoden onontbeerlijk. En daarom wordt er binnen een Europees consortium van vijf kristallisatielaboratoria hard gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de kristallisatiemethode.
Een andere manier om vitaliteit zichtbaar te maken is via de stijgbeeldmethode. Sinds het voorjaar van 2017 is Roelant de Vletter, in navolging van anderen, begonnen met het maken van deze beelden. Een stijgbeeld maak je door eerst wat sap van een plant (vermengd met gedestilleerd water en gezeefd) in een filtreerpapier omhoog te laten trekken. Vervolgens laat je in het donker in hetzelfde papier zilvernitraat van een bepaalde verdunning optrekken. In het licht ontwikkelt zich dan een beeld. Het is intrigerend om te zien hoe ieder gewas zich op zijn eigen manier in deze stijgbeelden uitdrukt. Wat opvalt in de beelden is dat er sprake is van lagen, over het algemeen een onderlaag (donkerder van kleur) en een bovenlaag (lichter van kleur). Boven- en onderlaag kunnen meer of juist minder in elkaar geïntegreerd zijn. Hoewel de stijgbeeldmethode boeiende beelden oplevert, die uitnodigen om bepaalde conclusies te trekken, is de methode nog niet wetenschappelijk gefundeerd met onafhankelijk herhaald onderzoek. Het kijken naar de beelden kun je ervaren als het kijken naar kunst, ze kunnen je in je gevoel te raken. Daarnaast doen ze een appel aan je moraliteit, bijvoorbeeld bij het zien van het ‘effect’ van een bedrijfssysteem of van een bewerkingstechniek. Omdat de interpretatie van de beelden nog in de kinderschoenen staat, hieronder enkele beelden zonder verdere uitleg.
Persoonlijke voeding
Maar niemand hoeft natuurlijk te wachten op de wetenschap met het opdoen van persoonlijke ervaringen met voeding! Spiritueel op weg zijn maakt mensen bewuster en gevoeliger, ook voor de werking van voedingsmiddelen. Ik had het al over vlees, waar je dus zomaar een afkeer van kunt krijgen. Mensen ‘die zich spiritueel ontwikkelen’ komen volgens Steiner fysiek gezien ‘iets losser in elkaar te zitten’. Je ondervindt daardoor steeds duidelijker aan den lijve het karakter en de werking van bepaalde voedingsmiddelen.
Dertig jaar na mijn kennismaking met de antroposofie kan ik zeggen: de veranderingen in mijn menu door de jaren komen voort uit eigen ondervinding. In eerste instantie deed ik hard mijn best bepaalde voedingsmiddelen uit mijn menu te bannen. Niet omdat ik zelf zo’n last had van deze producten, maar, ik moet het toegeven, omdat Steiner, zo begreep ik hem toen, aangaf dat het beter voor me zou zijn ze weg te laten. Na enige tijd merkte ik dat zo’n uiterlijke motivatie, zoals elk dieet uit een boekje, niet werkt. Luisteren naar je lichaam wel!
En daarmee kom ik op een punt waarop ik, zo ervaar ik dat, er niet aan ontkom iets van mijn eigen dagelijkse menu en de invloed die de antroposofische voedingsleer daarop heeft gehad (en nog steeds heeft) bloot te leggen. Niet om iemand wat dan ook voor te schrijven, want als ik iets heb geleerd van Steiner dan is het wel dat voeding heel persoonlijk is, maar om te voorkomen dat deze tekst als een eenzijdig theoretisch verhaal wordt opgevat. Laat ik beginnen met koffie. Het is onmogelijk me niet aangesproken te voelen (en niet in de lach te schieten) bij de volgende Steiner-uitspraak: ‘Het komt me dan ook heel natuurlijk voor dat iemand die bijvoorbeeld beroepsmatig moet schrijven en het logische verband tussen zijn zinnen maar met moeite uit zijn pen krijgt – dat die zich laat stimuleren door het gebruik van koffie. ’ Ik heb inderdaad de ervaring dat mijn kop koffie in de ochtend mij helpt bij mijn schrijfwerk. Twee kopjes is te veel, dat geeft stress en een trillend lichaam dat veel typefouten maakt. Ik drink mijn dagelijkse koffie met rauwe melk. Ik geloof, vanwege de aanwezigheid van een rijke verzameling micro-organismen en enzymen, in het gezond makende effect ervan op mijn darmflora. Evenals koffie hakt alcohol er bij mij ook veel sterker in dan vroeger. Daarom zwoer ik het af. Op een glaasje bij bijzondere gelegenheden na, dat ik de volgende dag steevast moet bekopen met een grote sufheid. Ook eet ik amper nog suiker. Ik merk heel duidelijk: veel zoetigheid maakt me moe en rillerig.
Mijn groente ontvang ik al vele jaren wekelijks in een tas van een biodynamisch werkende boer. Dat ik op deze manier meehelp aan de biodynamische verzorging van enkele hectares aarde geeft mij een heel tevreden gevoel. De inhoud van deze seizoensgebonden tas is, meer dan dat ik let op een evenredige verdeling van vrucht-, blad- en wortelgewassen in mijn menu, sturend in mijn kookkunsten. (Ik ben wel altijd blij als er worteltjes in de tas zitten!) Sinds kort heb ik, met pijn in mijn hart, de tas ingewisseld voor een vergelijkbaar groente-abonnement van een startende jonge biologische boerin bij mij in de wijk. Ik geloof in het principe ‘hoe lokaler, hoe gezonder’, niet alleen vanwege de kleine ecologische voetafdruk. Het kan haast niet anders dan dat er een hechte band bestaat tussen mij en de groente die bij mij om de hoek groeit, in hetzelfde stukje aarde, onder dezelfde zonnestralen en identieke weersomstandigheden. Ik leef in de veronderstelling dat die groenten mij helpen ‘wortelen’. En ik ben blij dat, mede door mijn koopgedrag, die groenten bij mij om de hoek wortel kunnen schieten.
Steiner spreekt over het verwarmende effect van kruiden. Die gebruik ik veel, zoveel mogelijk uit eigen tuin. En ik experimenteer met kruidentheeën: vanochtend dronk ik voor het eerst hondsdrafthee. Die zou mijn nieren moeten helpen met het afvoeren van afvalstoffen, volgens aloude natuurlijke methoden om je gezondheid te verbeteren.
Ik kook zelden van recepten en ga, tot op heden, niet mee in trends van dagelijkse smoothies en rawfood. Steiner overtuigde mij van het belang van het goed en volledig verteren van voeding, voor mijzelf én voor mijn voeding. Een van de dingen die daarvoor nodig zijn, is het in beweging brengen van mijn darmen, door mijzelf te voeden met dingen waar ik en ook mijn darmen iets aan te ‘verhapstukken’ hebben. Door voeding heel fijn (zoals bij smoothies) te vermalen, maak ik mijn ingewanden lui, is het idee. En door te veel dingen rauw te eten, zou ik ze wel eens kunnen overvragen, is mijn ervaring. In die zin geloof ik in een persoonlijk midden tussen licht en zwaar verteerbare voeding. Dat midden blijft een continu zoeken. Ik probeer mijn behoefte te peilen (waar heb ik zin in?) en zo bewust mogelijk te ervaren hoe dingen bij mij ‘vallen’. Mijn kennismaking met de antroposofische voedingsleer heeft ook effect gehad op het menu van mijn kinderen. In de flesjes die ik ze gaf als vervolg op de borstvoeding zat een mengsel van amandelpasta, rijstmeel, dadelstroop en verdunde volle Demetermelk. De groentehapjes waar ze het goed op deden (en waar ze van smulden) maakte ik met graanvlokken.
De belangrijkste verandering die ik dertig jaar geleden doorvoerde, is eten kopen van biologische, zo mogelijk van biodynamische kwaliteit. Sporadisch ook vlees. Direct op de tweede plaats volgt: koken en eten met aandacht. Van Steiner leerde ik dat ik, door warmte toe te voegen (zowel letterlijk als figuurlijk) aan mijn eten, het werk van de zon die mijn groenten al heeft ‘voorgekookt’ voortzet. Hierboven schreef ik al uitgebreid over de nauwe samenwerking tussen mens en plant. Een nog niet aangehaald citaat van Steiner over die innige plant-mens- relatie wil ik hier nog aanvoeren: ‘Het hogere organisme van de mens ontstaat dus doordat de mens dat wat de plant tot een bepaald niveau heeft georganiseerd, verder organiseert.’
Ik ben ervan overtuigd dat vooral ook de figuurlijke warmte (noem het liefde) een groot (maar helaas moeilijk te bewijzen) effect heeft op ‘het voortzetten van het plantenproces’ en daarmee op de voedingswaarde van wat ik eet. Dat laatste vind ik in mijn drukke leven niet altijd eenvoudig om consequent uit te voeren.
Christus
Er is nog een diepere reden waarom het belangrijk is dat wij onze band met de natuur versterken. Daarmee dragen wij, behalve voor de levenskrachten-kwaliteit van onze voeding, ook zorg voor de laag van de levenskrachten van de aarde. En dit etherlichaam van de aarde is de laag waarin volgens Steiner Christus is teruggekomen op aarde. Steiner legt in zijn christologie, die gezien wordt als een van de pijlers van de antroposofie, uit dat in de diverse Bijbelteksten de wolk waarop de Mensenzoon zal terugkeren, staat voor deze etherische laag die de aarde omhult.
Misschien kun je het werk van de biodynamische boeren, naast het verzorgen van bodemvruchtbaarheid en het produceren van gezonde voeding natuurlijk, vanuit een hoger perspectief ook zien als ‘ruimte creëren’ voor Christus. En verder doorgedacht: zou er een causaal verband zijn tussen biodynamisch boodschappen doen (waardoor je meehelpt het areaal aan biodynamische landbouwgrond te vergroten) en het creëren van ruimte voor meer liefde in de wereld? Kan ik door biodynamisch te eten meewerken aan het vergroten van de wereldvrede? Ik vermoed van wel.
Vertrouwen
Steiner laat je hersens knarsen en je voorstellingsleven op volle toeren draaien. Steeds als je denkt dat je snapt waar hij het over heeft, introduceert hij weer een nieuw gezichtspunt, waarbij het eerdere inzicht lijkt te gaan wankelen. Het ‘gevaar’ van dit boek is dan ook dat het je na afloop duizelt en je meer vragen over voeding hebt dan daarvoor.
En daar is waarschijnlijk maar één remedie tegen. Leg de boeken van Steiner even (en dat kan ook een paar jaar zijn) weg en: eet en proef! En word vervolgens gewaar hoe voeding in jou werkt. Of begin een biodynamische moestuin, experimenteer in de keuken met wortels, blaadjes en vruchten. Kortom: doe, wel of niet geïnspireerd door de inzichten van Rudolf Steiner, iets in de voedselketen. En doe dat met zoveel mogelijk bewustzijn. Door keer op keer ervaringen op te doen met voedingsmiddelen, in de tuin, in de keuken en in je mond (en de rest van je lichaam), en/of op meditatieve wijze, wordt iedereen in de loop van zijn leven in toenemende mate zijn eigen persoonlijke voedingsexpert. Door vervolgens ervaringen met elkaar te delen worden we samen steeds wijzer. En als je moe bent geworden van het doen en delen, dan zijn er altijd nog een heleboel boeiende voordrachten van Steiner die je kunt lezen…
* Petra Essink (Almelo, 1967) studeerde Humane voeding aan de Landbouw Universiteit Wageningen. Bij de vakgroep biologische landbouw volgde zij vrijekeuzecolleges fenomenologie. Zij werkte als docent biologie en schreef op het Louis Bolk Instituut mee aan een publicatie over voeding. Momenteel is zij werkzaam als journalist, gespecialiseerd in landbouw, voeding, gezondheid en onderwijs. Zij is tevens hoofdredacteur van Stroom, het tijdschrift van gezondheidsvereniging Antroposana. Sinds 2014 is zij verbonden aan de Kraaybeekerhof Academie, als studieleider en docent van de opleiding Barstensvol leven. Onder de titel Barstensvol leven. Een pleidooi voor vitale voeding verscheen van haar en Paul Doesburg in 2016 een zelfstandige publicatie bij uitgeverij Christofoor.